ECLI:NL:CRVB:2016:1467
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van uitkering wegens gezamenlijke huishouding en hoofdverblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving sinds 22 oktober 2010 een uitkering op basis van de IOAW, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze uitkering ingetrokken op de grond dat appellant zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De Raad heeft vastgesteld dat appellant en zijn partner, met wie hij een kind heeft, een gezamenlijke huishouding voerden op het adres van de partner. Dit werd ondersteund door verklaringen van appellant en getuigen, alsook door bevindingen van een huisbezoek. De Raad oordeelde dat de intrekking van de uitkering op onjuiste gronden was gebaseerd, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden blijven omdat appellant niet als zelfstandig subject recht had op de uitkering. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant en het griffierecht vergoed.