ECLI:NL:CRVB:2016:1458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens exploitatie van een hennepkwekerij
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 26 oktober 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding van de politie over een hennepkwekerij in de woning van appellant, heeft de sociale recherche van de Intergemeentelijke Sociale Dienst een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant een hennepkwekerij had geëxploiteerd en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden door dit niet te melden. Het dagelijks bestuur heeft daarop besloten om de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 5.239,81.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij en dat de aanwezigheid ervan in zijn woning voldoende grond vormde voor de intrekking van de bijstand. De Raad benadrukte dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond biedt voor intrekking van de bijstand, en dat appellant niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand gedurende de periode waarin de hennepkwekerij actief was.
Daarnaast werd het beroep van appellant om op grond van dringende redenen af te zien van de terugvordering afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de bijstand in te trekken en de terugvordering te handhaven, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.