ECLI:NL:CRVB:2016:1449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
14/7153 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om uitbreiding huishoudelijke hulp en aanschafkosten auto op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 december 2014, waarin haar aanvragen voor uitbreiding van huishoudelijke hulp en een vergoeding voor de aanschaf van een auto werden afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en dat er geen sprake is van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag. Tevens werd vastgesteld dat appellante geen absolute verhindering heeft om gebruik te maken van openbaar vervoer en taxi, wat haar aanvraag voor een vergoeding voor de aanschaf van een auto eveneens deed afwijzen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de criteria voor het toekennen van huishoudelijke hulp en vergoedingen op basis van de Wubo, waarbij zowel oorlogsgerelateerde als niet-causale klachten in overweging worden genomen.

Uitspraak

14/7153 WUBO
Datum uitspraak: 21 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 december 2014, kenmerk BZ01785693 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Daar is appellante niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1941, is erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Aanvaard is dat zij psychische klachten heeft die in verband staan met de ondergane vervolging. Aan appellante zijn, naast een periodieke uitkering, in de loop der tijd verschillende voorzieningen op grond van de Wuv toegekend waaronder een vergoeding voor een halve dag (extra) huishoudelijke hulp per week. Daarnaast heeft appellante op grond van de Wuv verschillende verzoeken ingediend om uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp te verkrijgen en in aanmerking te komen voor een vergoeding dan wel tegemoetkoming in de aanschafkosten van een auto. Deze aanvragen zijn telkens afgewezen.
1.2.
Op verzoek van appellante zijn haar Wuv-aanspraken omgezet in aanspraken op grond van de Wubo. Bij besluit van 13 maart 2012 heeft verweerder aanvaard dat appellante tot invaliditeit leidende psychische klachten heeft die in verband staan met het door haar meegemaakte oorlogsgeweld. Aan haar zijn met ingang van 1 december 2011 toegekend de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden, een vergoeding voor één dagdeel huishoudelijke hulp per week en de tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer.
1.3.
Bij besluit van 8 augustus 2012 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellante om uitbreiding van de aan haar toegekende huishoudelijke hulp.
1.4.
In februari 2014 heeft appellante aanvragen ingediend om toekenning van een voorziening voor de aanschaf van een auto en om toekenning van een vergoeding van uitbreiding van huishoudelijke hulp met twee dagdelen. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen bij besluit van 7 augustus 2014 en de afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat appellante niet in aanmerking komt voor een voorziening voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp per week aangezien zij in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en er bovendien geen sprake is van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Verder is overwogen dat appellante niet in aanmerking komt voor een voorziening voor de aanschaf van een auto omdat - kort gezegd - bij haar geen absolute verhindering bestaat om gebruik te maken van het openbaar vervoer en taxi.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Uitbreiding huishoudelijke hulp
2.1.1.
Appellante was ten tijde van de aanvraag ouder dan 70 jaar, zodat op grond van het door verweerder gehanteerde beleid bij de beoordeling van de aanvraag om uitbreiding van de huishoudelijke hulp zowel de oorlogsgerelateerde psychische klachten als de overige
(niet-causale) klachten worden betrokken.
2.1.2.
Bij het toekennen van huishoudelijke hulp hanteert verweerder het beleid, voor zover hier van belang, dat in beginsel één dagdeel (vier uur) per week kan worden toegekend voor het verrichten van zware huishoudelijke werkzaamheden. In geval van psychische klachten kan verweerder twee dagdelen (acht uren) toekennen als er sprake is van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Omdat appellante ouder is dan 70 jaar kunnen ook twee dagdelen worden toegekend als zij op grond van het totaal aan medische beperkingen niet in staat zou zijn haar lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft dit beleid al meermalen onderschreven (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3688).
2.1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag is appellante onderzocht door de geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs. Hij concludeerde dat appellante niet in staat is de zwaardere huishoudelijke taken uit te voeren (wegens haar somatische klachten en wegens vermoeidheid/beperkt uithoudingsvermogen) maar nog wel in staat is de lichte huishoudelijke werkzaamheden zelf uit te voeren. Van zelfverwaarlozing of chaotisch gedrag is volgens Roelofs geen sprake. Het bezwaarschrift is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts A.J. Maas. Hij heeft het advies van Roelofs onderschreven. Volgens Maas is er geen medische noodzaak voor meer dan het al eerder toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp.
2.1.4.
De Raad ziet geen grond anders te oordelen. Roelofs heeft in het door hem uitgevoerde onderzoek uitgebreid geïnventariseerd welke huishoudelijke activiteiten appellante zelf pleegt te verrichten. Zo is appellante in staat tot spullen opruimen, koken, tafel dekken/afruimen, vaatwasser in- en uitruimen, was in en uit de wasmachine halen, het toilet schoonhouden, het doen van boodschappen (wel per auto) en het incidenteel verschonen van het bed. Anders dan appellante in beroep benadrukt, komt uit de stukken bovendien niet het beeld naar voren dat zij zich verwaarloost of dat bij haar sprake zou zijn van chaotisch gedrag. Roelofs vermeldt ook dat appellante er goed verzorgd uit ziet. Dat appellante, zoals zij zelf zegt, haar gedrag aanpast als er iemand op bezoek komt en zich aankleedt en het huis er netjes uit laat zien, bevestigt niet het beeld dat bij haar sprake is van chaotisch gedrag of (zelf)verwaarlozing. Ook hetgeen overigens is aangevoerd kan niet leiden tot uitbreiding van de eerder aan haar toegekende huishoudelijke hulp.
Aanschafkosten auto
2.2.1.
Volgens het beleid stelt verweerder voor het toekennen van een vergoeding voor de aanschaf van een auto in het kader van artikel 32 van de Wubo de eis dat sprake moet zijn van een absolute verhindering ten gevolge van causale aandoeningen om van het openbaar vervoer (trein, tram, bus en metro) en van de taxi gebruik te kunnen maken. Om in het kader van artikel 33 van de Wubo in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van een auto geldt de eis dat de causale aandoeningen het gebruik van het openbaar vervoer bemoeilijken en daarnaast dat het gebruik van openbaar vervoer en taxi niet mogelijk is op grond van niet-causale aandoeningen. Dit beleid is in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van de artikelen 32 en 33 van de Wubo en mag, gelet op het inmiddels algemeen gebruikelijke karakter van de hier gevraagde voorziening, strikt worden uitgelegd (uitspraak van de Raad van 27 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2903).
2.2.2.
Het standpunt van verweerder dat zich bij appellante een zodanige situatie niet voordoet is in overeenstemming met de adviezen van de onder 2.1.3 genoemde geneeskundig adviseurs.
2.2.3.
Op grond van de aanwezige medische gegevens is ook voor de Raad niet gebleken dat bij appellante ten tijde van de aanvraag sprake was van een absolute verhindering om gebruik te maken van het openbaar vervoer en de taxi. Uit de hiervoor genoemde medische adviezen komt naar voren dat de psychische klachten van appelante haar wel hinderen bij het gebruik maken van het openbaar vervoer en taxi, maar dat bij haar geen onmogelijkheid bestaat daarvan gebruik te maken. Appellante heeft, zij het sporadisch, ook gebruik van het openbaar vervoer gemaakt. Bovendien is zij in staat met iemand mee te rijden. Dit betekent dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat in het geval van appellante geen sprake is van een als causaal te beschouwen absolute verhindering tot gebruik van een taxi of openbaar vervoer, zodat appellante niet in aanmerking komt voor een vergoeding. Gelet op het tevens ontbreken van een onmogelijkheid van bedoeld gebruik door de niet-causale klachten, is appellante eveneens terecht een tegemoetkoming onthouden.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C. Moustaïne

HD