ECLI:NL:CRVB:2015:2903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14/1947 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding voor de aanschaf van een auto op basis van medische noodzaak in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen de erven van een overleden burger-oorlogsslachtoffer en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De zaak betreft de weigering van een vergoeding voor de aanschaf van een auto, aangevraagd door de betrokkene, die op grond van lichamelijke invaliditeit erkend was als burger-oorlogsslachtoffer. De betrokkene had op 28 november 2013 een verzoek ingediend voor een vergoeding voor de aanschaf van een auto, maar dit verzoek werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank op 6 januari 2014, met als reden dat de gevraagde voorziening niet medisch noodzakelijk was. De Raad oordeelde dat de betrokkene, ondanks zijn lichamelijke klachten, in staat was om gebruik te maken van een taxi, en dat er geen absolute verhindering was om dit te doen. De Raad baseerde zijn oordeel op medische adviezen die bevestigden dat de betrokkene niet in staat was om met het openbaar vervoer te reizen, maar dat hij wel in staat was om per taxi te reizen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit voldoende deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat de medische gegevens van de betrokkene niet voldoende waren om de noodzaak van een auto aan te tonen. Uiteindelijk werd het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1947 WUBO
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
[betrokkene] (hierna: betrokkene) heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
27 februari 2014, kenmerk BZ01715680 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Betrokkene is op 19 augustus 2014 overleden. Appellanten hebben de procedure voortgezet.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2015. Voor appellanten is verschenen [naam echtgenote] , echtgenote van betrokkene, bijgestaan door haar zoon
[naam zoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind en
mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1928, is op grond van lichamelijke invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aanvaard is dat de (status na) amputatie linker onderbeen en knieklachten rechts in verband staan met het oorlogsgeweld. Niet in causaal verband met het oorlogsgeweld zijn aanvaard de nutritieve hepatitis en jicht. Aan betrokkene zijn verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.
Op 28 november 2013 heeft betrokkene om een vergoeding voor de aanschaf van een auto gevraagd. Verweerder heeft bij besluit van 6 januari 2014, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, dit verzoek afgewezen op de grond dat de gevraagde voorziening niet medisch noodzakelijk of medisch sociaal wenselijk is. Daartoe is overwogen dat betrokkene gezien de beperkingen door de oorlogsgerelateerde klachten en de niet oorlogsgerelateerde klachten wel in staat wordt geacht om gebruik te kunnen maken van een taxi.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Niet in geschil is dat betrokkene vanwege zijn causale lichamelijke klachten zodanige beperkingen ondervindt dat hij niet met het openbaar vervoer kan reizen. Volgens het beleid stelt verweerder voor het toekennen van een voorziening voor de aanschaf van een auto in het kader van artikel 32 van de Wubo de eis dat er sprake moet zijn van een absolute verhindering ten gevolge van causale aandoeningen om van het openbaar vervoer (trein, tram, bus en metro) en van de taxi gebruik te kunnen maken. Om in het kader van artikel 33 van de Wubo in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van een auto geldt de eis dat de causale aandoeningen het gebruik van het openbaar vervoer bemoeilijken en daarnaast dat het gebruik van openbaar vervoer en taxi niet mogelijk is op grond van niet-causale aandoeningen. Dit beleid is, zoals de Raad eerder heeft overwogen, in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van de artikelen 32 en 33 van de Wubo en mag, gelet op het inmiddels algemeen gebruikelijke karakter van de hier gevraagde voorziening, strikt worden uitgelegd (uitspraak van de Raad van 12 april 2012, ECLI:NL:CRVB:BW2520).
2.2.
Het standpunt van verweerder dat zich bij betrokkene een zodanige situatie niet voordoet is in eerste instantie gebaseerd op het medisch advies van de geneeskundig adviseur
R. Loonstein. Deze adviseur concludeerde op basis van de aanwezige (medische) gegevens dat niet blijkt dat betrokkene niet in staat zou zijn per taxi te reizen. In de bezwaarprocedure heeft een andere geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager, het advies van Loonstein onderschreven.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit met de genoemde adviezen voldoende deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Op grond van de aanwezige medische gegevens is ook voor de Raad niet gebleken dat bij betrokkene ten tijde van de aanvraag sprake was van een absolute verhindering om gebruik te maken van een taxi. Medische gegevens die in een andere richting wijzen zijn van de zijde van betrokkene niet ingebracht. In beroep is door betrokkene nog gesteld dat hij niet langer dan één uur achter elkaar kan zitten zonder de benen of rug te strekken, maar dat maakt de aanschaf van een auto niet noodzakelijk.
2.4.
Het beroep van appellanten moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD