ECLI:NL:CRVB:2015:3688
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1940, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp werd afgewezen. Appellant was eerder erkend als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit en ontving een vergoeding voor vier uur huishoudelijke hulp per week. In april 2013 verzocht hij om uitbreiding naar acht uur per week, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van medische adviezen die stelden dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde uitbreiding.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank het beleid hanteert dat voor personen van 70 jaar of ouder een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp kan worden toegekend indien zij niet in staat zijn lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs R. Loonstein en A.M. Ohlenschlager in overweging genomen, die beiden concludeerden dat er geen medische noodzaak was voor de uitbreiding van de hulp.
De Raad heeft geen objectieve medische gegevens gevonden die de aanvraag van appellant konden onderbouwen. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, ook al doet hij dit in een aangepast tempo. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in rechte standhoudt en verklaart het beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.