ECLI:NL:CRVB:2016:1439
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang in WIA-zaak
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar recht op een loongerelateerde WGA-uitkering vaststelde op 48,97% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Overijssel had eerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 19 februari 2016 is appellante verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellante, die als coördinator chatproject werkzaam was, sinds 8 november 2013 arbeidsongeschikt is door lichamelijke klachten. Het Uwv had in eerdere besluiten de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, maar na heronderzoek werd deze verhoogd naar 100% per 29 januari 2014. De rechtbank had de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 58,42%.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen te licht heeft ingeschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep, omdat de inkomenseis voor haar niet langer geldt. Dit is gebaseerd op de wetgeving die stelt dat als iemand gedurende een loongerelateerde uitkering een verdienvermogen van minder dan 20% heeft, de inkomenseis pas na 24 maanden weer van toepassing is. Aangezien appellante inmiddels een IVA-uitkering heeft gekregen, heeft het hoger beroep geen feitelijke betekenis meer voor haar.
De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 april 2016.