In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, een voormalige milieuagent, heeft sinds 2006 te maken met arbeidsongeschiktheid door lichamelijke en psychische klachten. Na een eerdere beslissing over haar loongerelateerde WGA-uitkering, heeft het Uwv in 2011 vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheidsklasse ongewijzigd blijft op 35 tot 45%. De betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet geschikt waren voor de betrokkene, wat leidde tot vernietiging van het bestreden besluit en de opdracht aan het Uwv om een nieuwe beslissing te nemen.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van het Uwv beoordeeld. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat de geschiktheid van de betrokkene voor de functie van magazijn- en expeditiemedewerker onvoldoende is aangetoond. De Raad komt tot de conclusie dat de functies van productiemedewerker industrie en productiemedewerker metaal- en elektro-industrie wel geschikt zijn, maar dat de verdiencapaciteit van de betrokkene moet worden aangepast. De Raad heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 43,15% en de verdiencapaciteit op € 1.955,-. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 487,-.