ECLI:NL:CRVB:2016:1359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
14/2008 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en de rol van medische beoordelingen

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1958, een nabestaandenuitkering aangevraagd op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot op 6 december 2012. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag afgewezen, omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellante niet arbeidsongeschikt was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb handhaafde haar besluit. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er twijfels zijn over de juistheid van de medische onderzoeken van het Uwv. Zij verwees naar rapporten van haar behandelend psycholoog en arts, die een depressieve stoornis vaststelden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De Raad stelde vast dat de Svb onvoldoende rekening had gehouden met de bevindingen van de behandelend sector, die wezen op psychische beperkingen bij appellante.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het besluit van de Svb, en oordeelde dat er een nieuwe medische beoordeling moest plaatsvinden. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.488,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van uitkeringen.

Uitspraak

14/2008 ANW
Datum uitspraak: 15 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
18 maart 2014, 13/6250 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te Nijmegen (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2016. Namens appellante is verschenen mr. B. Klomp de Wijk, opvolgend gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1958. Zij heeft bij de Svb een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd wegens het overlijden van haar echtgenoot op 6 december 2012. Appellante heeft daarbij aangegeven arbeidsongeschikt te zijn.
1.2.
De Svb heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Het Uwv heeft op
13 februari 2013 advies uitgebracht aan de Svb. Het advies, gebaseerd op medisch onderzoek, houdt in dat appellante niet arbeidsongeschikt is. Appellante heeft volgens de verzekeringsarts van het Uwv geen medische beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Bij besluit van
5 april 2013 heeft de Svb appellante een nabestaandenuitkering geweigerd omdat zij niet aan de voorwaarden voor toekenning voldoet. Tegen het besluit van 5 april 2013 heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3.
Op verzoek van de Svb heeft het Uwv een nader verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en appellante tijdens het spreekuur onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op basis daarvan kunnen verenigen met het oordeel van de verzekeringsarts.
1.4.
Vervolgens heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 20 september 2013 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geen reden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de Svb dat bij appellante op de datum in geding geen sprake was van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Daarom heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er voldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv verrichte medische onderzoeken. Uit onder meer het rapport van de behandelend psycholoog W. de Bijl van 1 november 2012, alsmede uit het rapport van de arts drs. G.F. Gokce van 11 mei 2011, blijkt dat bij appellante sprake is van een depressieve stoornis.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De Svb is afgegaan op het oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv, inhoudende dat bij appellante geen sprake is van ziekte of gebrek en dus ook geen sprake is van beperkingen.
4.2.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is, nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW. Artikel 11 van de ANW luidt:
“1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.”
4.3.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1702, heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.4.
Anders dan de rechtbank oordeelde, kan naar het oordeel van de Raad de medische grondslag van het bestreden besluit in rechte geen stand houden. Daartoe wordt overwogen dat onvoldoende is gemotiveerd waarom ondanks de bevindingen van de psycholoog De Bijl, de arts Gokce en de huisarts van appellante, in onderlinge samenhang bezien, in de Functionele Mogelijkhedenlijst geen psychische beperkingen zijn opgenomen. De Bijl stelt dat appellante sinds 2005 bekend is met angst- en stemmingsklachten en dat bij huidig onderzoek, eind 2012, sprake is van een depressieve episode, matig van ernst. Gokce komt eveneens tot de diagnose van onder meer een depressieve stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv kan gevolgd worden in de stelling dat Gokce geen psychiater is en de door deze arts gestelde medische diagnose niet ziet op de datum in geding. Echter, gezien de bevindingen van De Bijl, alsmede het huisartsenjournaal, waaruit blijkt dat appellante rond de datum in geding depressieve gevoelens heeft, waarvoor zij medicatie slikt, is onvoldoende gemotiveerd waarom ondanks de bevindingen van De Bijl, bij appellante in het geheel geen psychische beperkingen zijn aangenomen. In dit verband wordt verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad, inhoudende dat ondanks het ontbreken van een aanwijsbare psychische stoornis het bestaan van psychische beperkingen aannemelijk kan worden geacht (zie de uitspraak van 1 augustus 2006 ECLI:NL:CRVB:2006:AY5573). In dit geval is het naar het oordeel van de Raad zelfs niet zonder meer duidelijk of er in het geheel geen sprake was van een psychische stoornis. Gelet op de informatie van de behandelend sector, is het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv, dat er in het geheel geen sprake is van psychische beperkingen, onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. De Svb heeft, in het licht van eerdergenoemde rechtspraak, niet voorbij kunnen gaan aan de visie van de behandelend sector, door te verwijzen naar de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv.
4.5.
Uit rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt, en dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen te worden vernietigd. De Raad ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, nu een geheel nieuwe medische, en eventuele arbeidskundige, beoordeling dient plaats te vinden. Wel wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat beroep tegen het nieuwe besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 496,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep, in totaal € 1.488,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 september 2013;
  • draagt de Svb op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen de door de Svb te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 1.488,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.I. Troelstra

UM