ECLI:NL:CRVB:2006:AY5573
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- M.C.M. van Laar
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Weigering WAJONG-uitkering op basis van vastgestelde beperkingen en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een WAJONG-uitkering heeft aangevraagd, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is geweigerd. De appellant, die lijdt aan chronische vermoeidheid, heeft zijn aanvraag ingediend op 6 september 2002, met als eerste arbeidsongeschiktheidsdag 1 september 1997. De verzekeringsarts H.J.M. Meeren heeft in zijn rapport van 21 november 2002 geen bijzonderheden gevonden bij het lichamelijk onderzoek, maar heeft wel de bevindingen van het psychisch onderzoek weergegeven. Ondanks het ontbreken van duidelijke verklaringen voor de klachten, werd de diagnose M.E. gesteld. Het Uwv heeft op basis van deze bevindingen besloten dat de appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering.
In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts M.E.J. van Hooff het onderzoek van Meeren onderschreven, maar aangegeven dat er geen sprake was van psychopathologie. De rechtbank Breda heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de vastgestelde beperkingen niet te gering waren. De appellant heeft echter in hoger beroep grieven geformuleerd tegen deze beoordeling en verzocht om een deskundige revalidatiearts aan te stellen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 1 augustus 2006 geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De Raad oordeelde dat onvoldoende gemotiveerd was waarom er geen psychische beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) waren opgenomen, ondanks de bevindingen van de verzekeringsarts. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het Uwv ook in de proceskosten van de appellant is veroordeeld tot een bedrag van € 1.449,-.