ECLI:NL:CRVB:2016:1325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlies van recht op WW-uitkering door verwijtbare werkloosheid na beëindiging dienstverband zonder reëel vooruitzicht op nieuw werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de werkloosheidsuitkering van appellant. Appellant had zijn dienstverband met zijn ex-werkgever opgezegd zonder dat er een reëel vooruitzicht was op een nieuw dienstverband van ten minste 26 weken. De Raad oordeelde dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De feiten van de zaak zijn als volgt: appellant was sinds 1 januari 2009 in dienst bij de rechtsvoorganger van zijn ex-werkgever. Op 22 maart 2013 werd een beëindigingsovereenkomst gesloten, waarbij het dienstverband per 1 november 2013 werd beëindigd. Appellant verzocht op 30 april 2013 om zijn dienstverband eerder te beëindigen, met de claim dat hij per 1 mei 2013 een nieuwe arbeidsovereenkomst had aanvaard. Het Uwv ontzegde echter de WW-uitkering, omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. In hoger beroep betwistte appellant dat er geen reëel vooruitzicht op werk was, maar de Raad oordeelde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant op 1 mei 2013 verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij zijn dienstverband had beëindigd zonder een zekere nieuwe arbeidsovereenkomst.