ECLI:NL:CRVB:2016:1266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van bijstand op basis van schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking en terugvordering van bijstand van appellanten werd behandeld. Appellanten ontvingen sinds 17 januari 2000 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een onderzoek door het Bureau Attaché Sociale Zaken in Turkije, dat aantoonde dat appellante samen met haar broer een woning had verworven, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de bijstand van appellanten opgeschort en later ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen de intrekking van de bijstand ongegrond, maar vernietigde de terugvordering over een bepaalde periode. Appellanten stelden dat zij geen geld uit de verkoop van de woning hadden ontvangen en dat zij niet in staat waren om de gevraagde bewijsstukken te overleggen. Het college voerde aan dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden door niet te melden dat appellante erfgename was geworden na het overlijden van haar vader. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht de bijstand had opgeschort en ingetrokken, en dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht op bijstand hadden gehad. De rechtbank werd in dat opzicht gecorrigeerd, en de uitspraak werd gedeeltelijk vernietigd.