ECLI:NL:CRVB:2013:2771
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijzondere bijstand voor huurkosten eerste gebroken maand en de toereikendheid van de Wet op de huurstoeslag
In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand voor hoge woonkosten over de maand maart 2011. Appellant, die een ouderdomspensioen ontvangt, huurt sinds 8 maart 2011 een woning en heeft huurtoeslag aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met de reden dat de huurtoeslag een toereikende en passende voorliggende voorziening is. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, maar appellant is in hoger beroep gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de huurtoeslag niet kan worden toegekend voor de eerste gebroken maand, wat betekent dat appellant geen recht heeft op huurtoeslag voor maart 2011. De Raad oordeelt dat de Wet op de huurstoeslag (Wht) in dit geval geen passende en toereikende voorziening is, omdat de wetgever geen regeling heeft getroffen voor de ingangsdatum van de huurtoeslag in het geval van een gebroken maand. Dit leidt tot de conclusie dat het college de aanvraag van appellant ten onrechte heeft afgewezen.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en draagt het college op om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de belanghebbende en de noodzaak om bijzondere bijstand te verlenen wanneer voorliggende voorzieningen niet toereikend zijn. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 10 december 2013.