ECLI:NL:CRVB:2016:125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14-5429 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kwijtschelding van restschuld in verband met fraudevordering en toepassing van beleidsregels

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant had verzocht om kwijtschelding van een restschuld die was ontstaan uit een fraudevordering. Het college van burgemeester en wethouders van Wageningen had eerder de bijstandsverlening aan de appellant beëindigd en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat de appellant geen opgave had gedaan van zijn inkomsten als zelfstandige. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in zijn verzoek om kwijtschelding niet voldeed aan de voorwaarden die in de Beleidsregels Wet werk en bijstand zijn opgenomen. De Raad heeft daarbij de beleidsregels van het college in aanmerking genomen, waarin is bepaald dat bij fraudevorderingen geen kwijtschelding wordt verleend. De Raad heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de kwijtschelding te weigeren, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden die in de beleidsregels zijn gesteld.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van de appellant is afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het college te veroordelen in de proceskosten, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 januari 2016.

Uitspraak

14/5429 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 augustus 2014, 14/490 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Namens appellant is verschenen mr. Van Willigen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.M.A. Rijnders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college de aan appellant ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekende bijstand met ingang van 5 mei 2005 beëindigd (lees: ingetrokken). Aan dat besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in strijd met de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geen opgave heeft gedaan van zijn inkomsten als zelfstandige. Bij besluit van 29 november 2005 heeft het college de over de periode van 5 mei 2005 tot en met 30 september 2005 betaalde kosten van bijstand tot een bedrag van in totaal € 3.344,78 (netto) van appellant teruggevorderd. Het college heeft appellant bij besluit van 13 februari 2006 bericht dat de vordering, voor zover deze is ontstaan in 2005, per 1 januari 2006 is gebruteerd en dat het saldo van de nog openstaande vordering is vastgesteld op € 5.582,30.
1.2.
Appellant heeft bij brief van 10 april 2013 het college verzocht om kwijtschelding van de restschuld.
1.3.
Bij besluit van 3 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college dat verzoek afgewezen op de grond dat sprake is van een vordering die is ontstaan als gevolg van verwijtbaar gedrag van appellant (fraudevordering). Het college stelt zich daarbij op het standpunt dat een dergelijke vordering ingevolge het door het college gehanteerde beleid nimmer wordt kwijtgescholden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 462) in werking getreden, waarbij onder meer artikel 58 van de WWB is gewijzigd. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2013. Ingevolge artikel 58 van de WWB, zoals dat luidde tot 1 januari 2013 kunnen ten onrechte gemaakte kosten van bijstand worden teruggevorderd. Het gaat daarbij om een discretionaire bevoegdheid van het college. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO3647) moet de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering en een schuld kwijt te schelden daarin besloten worden geacht.
4.2.
Ter invulling van de bevoegdheid tot kwijtschelding van schulden heeft het college beleidsregels vastgesteld, die nader zijn uitgewerkt in de Beleidsregels Wet werk en bijstand gemeente Wageningen inclusief wijzigingen tot en met 2012, hoofdstuk 4 (Beleidsregels).
4.3.
In de Beleidsregels is in regel 11 bepaald, voor zover van belang, dat het college kan besluiten van terugvordering of verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende in een periode van vijf jaar naar draagkracht heeft betaald én minimaal 50% van de oorspronkelijke vordering is voldaan én de restvordering niet meer bedraagt dan € 2.500,-. Regel 12 bepaalt vervolgens, voor zover van belang, dat de in regel 11 genoemde termijn wordt verkort naar drie jaar indien de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
4.4.
De toelichting bij de Beleidsregels vermeldt onder “Toelichting op regel 8 tot en
met 14 - kwijtschelding” dat in geval van fraude nooit kwijtschelding wordt verleend.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij voldoet aan de onder 4.3 genoemde voorwaarden voor toepassing van regel 11 van de Beleidsregels, dat uit de tekst van regel 12 volgt dat regel 11 mede van toepassing is op fraudevorderingen en dat de rechtbank dus ten onrechte het standpunt van het college onderschrijft dat, gelet op de toelichting op de Beleidsregels, regel 11 van de Beleidsregels niet op fraudevorderingen ziet. Indien de redenering van het college al moet worden gevolgd, dan leidt de tekst van de Beleidsregels tot een andere uitkomst dan de toelichting erop, zodat het beleid niet innerlijk consistent is. Appellant stelt dat de toelichting op de Beleidsregels daarom buiten beschouwing moet worden gelaten.
4.6.
De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegelicht dat het college bevoegd is af te wijken van het onder 4.4 genoemde algemene uitgangspunt en kan beslissen dat regel 11 wordt toegepast bij fraudevorderingen, dat dit echter sporadisch gebeurt en alleen in zéér uitzonderlijke situaties en dat de uitzondering opgenomen in regel 12 van de Beleidsregels
- onder meer - ziet op die zeer uitzonderlijke situaties. Het college acht de situatie van appellant echter niet zo uitzonderlijk dat deze een uitzondering op het onder 4.4 genoemde algemene uitgangspunt rechtvaardigt.
4.7.
Regel 11 van de Beleidsregels is, gelet op de tekst van die bepaling, een zogeheten
kan-bepaling die een discretionaire bevoegdheid van het college uitdrukt. De vermelding van het onder 4.4 genoemde uitgangspunt in de toelichting op de Beleidsregels moet worden geacht als richtsnoer te dienen bij het gebruik door het college van de in de Beleidsregels vervatte beslisvrijheid ter zake van kwijtschelding. Aldus vormen de Beleidsregels en de toelichting daarop één geheel, aan de hand waarvan het college toepassing geeft aan de bevoegdheid om van verdere terugvordering af te zien. Gelet hierop en in aanmerking genomen de ter zitting gegeven toelichting heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat regel 11 van de Beleidsregels in beginsel niet wordt toegepast bij fraudevorderingen en dat uit de tekst van regel 12 niet volgt dat het college gehouden is om bij dergelijke vorderingen toepassing te geven aan regel 11. De stelling van appellant dat regel 11 zonder meer moet worden toegepast bij fraudevorderingen, slaagt dan ook niet.
4.8.
In wat appellant heeft aangevoerd, zijn voorts geen bijzondere omstandigheden gelegen waarin het college aanleiding had moeten vinden om, in afwijking van het onder 4.4 genoemde algemene uitgangspunt, toepassing te geven aan de in regel 11 neergelegde bevoegdheid.
4.9.
Uit 4.7 en 4.8 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant ten tijde van de aanvraag van 10 april 2013 niet voldeed aan de uit de Beleidsregels voortvloeiende voorwaarden voor kwijtschelding.
4.10.
Uit 4.9 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.L. Boxum en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.S. Spek

HD