ECLI:NL:CRVB:2016:1249
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake wijziging en herziening van toeslag op bijstand in verband met inwonende zoon en afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kleindochter
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarbij de rechtbank de beroepen van appellante 1 en appellante 2 tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Ede ongegrond heeft verklaard. Appellante 1, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van haar toeslag op de bijstand, die door het college is verlaagd omdat haar zoon, die 21 jaar is geworden, op haar adres woont. Het college heeft ook een terugvordering ingesteld van eerder ontvangen bijstand. Appellante 1 stelt dat zij appellante 2 onderhoudt en dat zij niet als alleenstaande kan worden aangemerkt. De Raad overweegt dat de wijziging van de toeslag terecht is doorgevoerd, omdat de hoogte van de toeslag niet afhankelijk is van de vraag of appellante 1 als alleenstaande kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de terugvordering van de bijstand terecht is, omdat appellante 1 haar inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Verder heeft de Raad de afwijzing van de aanvragen voor bijzondere bijstand voor appellante 2 bevestigd, omdat zij niet als gezinslid van appellante 1 kan worden aangemerkt en er geen zeer dringende redenen zijn om haar bijstand te verlenen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.