ECLI:NL:CRVB:2016:118
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om materiële schadevergoeding en toekenning van immateriële schadevergoeding in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 1 november 2007 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek ingediend om materiële schadevergoeding na de onrechtmatige intrekking van zijn bijstand per 5 oktober 2009. De rechtbank had eerder het verzoek om immateriële schadevergoeding toegewezen, maar de materiële schadevergoeding afgewezen.
De Raad heeft vastgesteld dat de besluiten van 19 oktober 2009 en 19 november 2009 onrechtmatig waren en dat het college wettelijke rente had vergoed over de nabetaalde bijstand. De appellant had echter ook kosten opgevoerd voor incassokosten en een nieuwe inboedel, die hij vergoed wilde krijgen. De Raad oordeelde dat deze kosten verband hielden met de vertraging in de voldoening van een geldsom en dat er geen grond was voor een zelfstandige vergoeding van deze kosten, naast de reeds toegekende wettelijke rente.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat de door appellant opgevoerde materiële kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze kosten voortvloeiden uit de vertraging in de betaling van de bijstand. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier J.L. Meijer.