ECLI:NL:CRVB:2016:118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14-4603 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om materiële schadevergoeding en toekenning van immateriële schadevergoeding in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 1 november 2007 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek ingediend om materiële schadevergoeding na de onrechtmatige intrekking van zijn bijstand per 5 oktober 2009. De rechtbank had eerder het verzoek om immateriële schadevergoeding toegewezen, maar de materiële schadevergoeding afgewezen.

De Raad heeft vastgesteld dat de besluiten van 19 oktober 2009 en 19 november 2009 onrechtmatig waren en dat het college wettelijke rente had vergoed over de nabetaalde bijstand. De appellant had echter ook kosten opgevoerd voor incassokosten en een nieuwe inboedel, die hij vergoed wilde krijgen. De Raad oordeelde dat deze kosten verband hielden met de vertraging in de voldoening van een geldsom en dat er geen grond was voor een zelfstandige vergoeding van deze kosten, naast de reeds toegekende wettelijke rente.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat de door appellant opgevoerde materiële kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze kosten voortvloeiden uit de vertraging in de betaling van de bijstand. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier J.L. Meijer.

Uitspraak

14/4603 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 juli 2014, 14/71 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 november 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 29 januari 2009 heeft het college de bijstand met ingang van 13 januari 2009 ingetrokken. Bij besluit van 7 mei 2009 heeft het college het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 december 2010 - voor zover hier van belang - het besluit van 7 mei 2009 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Het college heeft alsnog bijstand toegekend over de periode van 13 januari 2009 tot 27 april 2009. Het door het college ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van 23 november 2011 ongegrond verklaard (ECLI:NL:CRVB:2011:BU5832).
1.3.
Bij besluit van 2 juli 2009 heeft het college appellant op aanvraag met ingang van 28 april 2009 opnieuw bijstand toegekend. Bij besluit van 19 oktober 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 januari 2010, heeft het college het recht op bijstand ingetrokken per
5 oktober 2009. Op 29 oktober 2009 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 19 november 2009 afgewezen, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 februari 2010.
1.4.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 23 november 2011 heeft appellant de beroepen tegen de besluiten van 28 januari 2010 en 8 februari 2010 ingetrokken nadat het college had toegezegd deze besluiten in te trekken en over de periode van 5 oktober 2009 tot
6 april 2010 alsnog bijstand toe te kennen. Op 31 oktober 2012 heeft het college een bedrag aan bijstand van € 5.482,22 aan appellant betaald. Op 8 januari 2013 heeft het college aan appellant een schadevergoeding verstrekt van € 582,68, bestaande uit wettelijke rente over de te laat betaalde uitkering.
1.5.
Bij brief van 7 maart 2013 heeft appellant verzocht om immateriële schadevergoeding en om vergoeding van de door hem daadwerkelijk geleden materiële schade als gevolg van de onrechtmatige intrekking van de bijstand per 5 oktober 2009 en de onrechtmatige afwijzing van de aanvraag van 29 oktober 2009. Bij besluit van 26 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellant afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de Raad begrijpt voor zover het de afwijzing van het verzoek om immateriële schadevergoeding betreft, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, het primaire besluit herroepen voor zover daarbij is beslist dat appellant geen recht heeft op een immateriële schadevergoeding en het verzoek om immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000,- toegewezen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank geen materiële schadevergoeding heeft toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking getreden. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013.
4.2.
Niet in geschil is dat de besluiten van 19 oktober 2009 en 19 november 2009 onrechtmatig zijn. Het college heeft om die reden de wettelijke rente vergoed over de nabetaalde bijstand.
4.3.
Niet betwist wordt dat de op 8 januari 2013 toegekende wettelijke rente juist is berekend. In geschil is of er daarnaast grond bestaat om de door appellant werkelijk geleden schade, bestaande uit incassokosten vanwege achterstallige betalingen en kosten voor een nieuwe inboedel, te vergoeden.
4.4.
Voor de vaststelling van schade als bedoeld in artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, moet zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht (uitspraak van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT7159). Artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat schadevergoeding, verschuldigd wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. De strekking van deze bepaling brengt mee dat de daarin aangewezen gefixeerde hoogte van de schade niet opzij kan worden gezet op de grond dat de rechthebbende meer schade heeft geleden dan overeenkomt met de wettelijke rente.
4.5.
De door appellant opgevoerde materiële kosten hebben zonder uitzondering betrekking op vergoeding van schade wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Dit brengt mee dat - gelet op wat onder 4.4 is overwogen - naast de toegekende wettelijke rente in dit geval voor zelfstandige vergoeding van de nu door appellant opgevoerde kosten geen plaats is. De door appellant naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, inhoudende dat hij ernstig is benadeeld en bijzonder veel schade heeft geleden, rechtvaardigen niet dat van dit uitgangspunt wordt afgeweken.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J.L. Meijer

HD