ECLI:NL:CRVB:2016:1174
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de intrekking van bijstand aan appellante is bevestigd. Appellante ontving sinds 5 november 1998 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een onderzoek door de toezichthouder Werk & Inkomen, dat werd ingesteld naar aanleiding van een tip over samenwoning, concludeerde het college van burgemeester en wethouders van Opsterland dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met een man, aangeduid als S, zonder dit te melden. Dit leidde tot de intrekking van haar bijstand met terugwerkende kracht en de terugvordering van een aanzienlijk bedrag aan bijstandsuitkeringen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van appellante zich op het adres van S bevond, ondanks dat zij op papier op een ander adres stond ingeschreven. De Raad oordeelt dat de onderzoeksbevindingen voldoende bewijs leveren voor de conclusie dat appellante en S gezamenlijk hoofdverblijf hadden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.