ECLI:NL:CRVB:2016:1079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
14/7056 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en onvoldoende medische onderbouwing van beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die een zeer laattijdige aanvraag heeft ingediend. Appellant, geboren in 1968, heeft psychische klachten gerapporteerd in verband met ADHD en een persoonlijkheidsstoornis, naast chronische rugklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd, waarin de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van het Uwv in stand waren gelaten. De Raad oordeelt dat er voldoende aanknopingspunten zijn om beperkingen aan te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellant op de leeftijd van 17/18 jaar, ondanks het ontbreken van medische gegevens uit die periode. De Raad heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant, waarbij de eerder vastgestelde beperkingen in de FML van 10 december 2007 van toepassing moeten worden verklaard op de FML van 29 januari 2014. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

Uitspraak

14/7056 WWAJ
Datum uitspraak: 25 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 november 2014, 14/1870 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het Uwv heeft bij brief van 19 juni 2015 gereageerd op een vraag van de Raad.
Namens appellant zijn nog stukken overgelegd waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2016. Namens appellant is
mr. Kramer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1968, is op 9 februari 2006 uitgevallen uit zijn functie van [naam functie A] met (chronische) rugklachten. Ook spelen psychische klachten in verband met ADHD en een persoonlijkheidsstoornis. In verband met een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is appellant onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft na onderzoek en informatie uit de behandelend sector, waaronder een brief van 20 maart 2007 van psychiater M. Slot, vastgesteld dat appellant beperkingen heeft als gevolg van ADHD en persoonlijkheidsproblematiek en als gevolg van de aandoening van de rug. De psychische beperkingen zijn volgens deze arts al bij aanvang van de verzekering aanwezig. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2007. Met deze FML heeft de arbeidsdeskundige voor appellant functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 7 februari 2008 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar tegen dit besluit, is bij besluit van 11 april 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, in verband met een aanvullende motivering van de arbeidskundige grondslag, het beroep tegen het besluit van 11 april 2008 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, maar heeft vervolgens de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Bij uitspraak van
17 augustus 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR5847) heeft de Raad deze uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigd.
1.2.
Appellant heeft op 2 februari 2012 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend wegens sinds zijn jeugd bestaande rugklachten en klachten als gevolg van ADHD en een persoonlijkheidsstoornis. Bij besluit van 24 februari 2012 heeft het Uwv, na arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat appellant, in verband met het langere tijd functioneren als [naam functie A], in staat is met werk meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, waarna zijn aanvraag is afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 10 december 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 oktober 2013 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 december 2012 gegrond verklaard omdat ten onrechte geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek had plaatsgehad. De rechtbank heeft het besluit van 10 december 2012 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
1.3.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv alsnog medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat medische stukken over de ADHD en de rugklachten die betrekking hebben op de 17/18ᵉ leeftijd, ontbreken, waardoor deze arts niet kan beoordelen welke beperkingen appellant op zijn 17/18ᵉ jaar had. Ondanks het ontbreken van medische gegevens heeft de verzekeringsarts het wel aannemelijk geacht dat bij appellant op 17/18ᵉ leeftijd sprake was van beperkingen aan de rug omdat zijn rugklachten gebaseerd zijn op een aandoening die in de tijd is toegenomen. Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts te kennen gegeven dat appellant vele banen heeft gehad waardoor hij een lang arbeidsverleden heeft. In de functie van [naam functie A] heeft appellant voldoende lang gefunctioneerd. Wel vindt de verzekeringsarts het aannemelijk dat appellant dankzij het gebruik van cannabis heeft kunnen functioneren. Een persoonlijkheidsstoornis hoeft op zichzelf volgens de verzekeringsarts niet tot beperkingen te leiden. Zo heeft de verzekeringsarts alleen beperkingen voor de rugklachten vastgesteld en neergelegd in een FML van 29 januari 2014. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met deze FML functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 25% is berekend. Bij besluit van 20 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met bepalingen voor griffierechtvergoeding en proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat zij de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van het Uwv heeft onderschreven.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten en heeft daartoe de door hem in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden in hoger beroep gehandhaafd. Appellant heeft aangevoerd dat ten onrechte voor de ADHD, de persoonlijkheidsstoornis en cannabis afhankelijkheid, geen beperkingen zijn aangenomen op 17/18ᵉ leeftijd. Gelet op de problemen die appellant als gevolg van de aandoeningen in de volwassenheid heeft, moeten de verschijnselen ook aanwezig zijn geweest op 17/18ᵉ leeftijd, temeer omdat de verschijnselen van ADHD in de volwassenheid niet verergeren. Alleen door medicamenteuze behandeling in combinatie met cannabis, heeft appellant nog enigszins kunnen functioneren. Desondanks heeft hij slechts kortdurende baantjes gehad en heeft hij nimmer een dienstverband kunnen vasthouden. Gewezen wordt op een brief van psychiater Slot van 25 augustus 2008. Gelet hierop hadden in de FML van 29 januari 2014 in de rubrieken persoonlijk (rubriek 1) en sociaal functioneren (rubriek 2) als ook de werktijden (rubriek 6) beperkingen aangenomen moeten worden voor de psychische problematiek. Ook komen de beperkingen in de rubrieken dynamische handelingen (rubriek 4) en statische houdingen (rubriek 5) onvoldoende tegemoet aan de rugklachten. De voor appellant geselecteerde functies zijn ongeschikt in verband met de eentonige productmatige werkzaamheden en de rugbelastende activiteiten die in deze functies voorkomen.
3.2.
Het Uwv heeft aangevoerd dat wegens het ontbreken van gegevens ten tijde van 17/18ᵉ jaar en gelet op de zeer laattijdige aanvraag, het moeilijk is beperkingen vast te stellen op deze leeftijd, temeer omdat het ziektebeeld wisselend kan zijn, afhankelijk van de situatie waarin iemand verkeert. Het ontbreken van gegevens dient voor risico van appellant te komen. Voorts wijst het Uwv erop dat appellant een MBO-opleiding met diploma heeft afgerond. Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv in zijn brief van 19 juni 2015 te kennen gegeven zich op het standpunt te stellen dat appellant ook bij toepassing van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) geen recht heeft op uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Zoals is uiteengezet in de uitspraak van 8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1111) dient, omdat appellant is geboren [in] 1968, hoewel hij zijn aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van zijn aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de AAW.
4.1.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.2.1.
Tussen partijen is in geschil de verzekeringsgeneeskundige toestand van appellant op 17/18ᵉ leeftijd en de vraag of hij toen in staat was de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten.
4.2.2.
De beroepsgrond dat ten onrechte in de FML van 29 januari 2014 geen beperkingen zijn aangenomen voor de psychische klachten slaagt. Daartoe wordt overwogen dat in de aan de WIA-beoordeling ten grondslag liggende stukken aanknopingspunten zijn te vinden om op 17/18ᵉ leeftijd beperkingen aan te nemen in de rubrieken 1 en 2 van de FML wegens de ADHD en persoonlijkheidsproblematiek. In de brief van 20 maart 2007 heeft psychiater Slot te kennen gegeven dat bij appellant sprake is van een levenslang bestaande ADHD en cluster B-persoonlijkheidsstoornistrekken, waardoor hij zijn hele volwassen leven al kampt met problemen. Wegens de ADHD is appellant, volgens de psychiater, nooit in staat geweest een opleiding op zijn eigen niveau af te ronden, waardoor hij in werksituaties terecht is gekomen die onder zijn niveau lagen en die aanleiding gaven tot conflicten. Dienstverbanden zijn daardoor altijd van korte duur geweest. Met gecontroleerd middelengebruik en sturend en steunend contact van een sociaal verpleegkundige is geprobeerd enig structuur in zijn leven te brengen. Op grond van de brief van psychiater Slot en eigen onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts in het kader van de WIA-beoordeling beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML van 10 december 2007 vastgesteld als gevolg van de ADHD en persoonlijkheidsproblematiek. Daarbij heeft de verzekeringsarts te kennen gegeven dat deze beperkingen al bij aanvang van de verzekering aanwezig moeten zijn geweest. Deze gegevens tezamen maken dat er voldoende aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat de beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML van 10 december 2007 ook al aanwezig waren op de 17/18ᵉ leeftijd. Voor een urenbeperking bestaat gelet op deze stukken geen rechtvaardiging. Dat de beperkingen voor de rugklachten zoals neergelegd in de FML van
29 januari 2014, op 17/18ᵉ leeftijd zijn onderschat, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
4.3.
Het voorgaande betekent dat de Raad zich niet kan verenigen met de voor appellant in de FML van 29 januari 2014 vastgestelde psychische beperkingen. Uit 4.1 en 4.2 moet worden geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, niet in stand kan blijven omdat ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 20 februari 2014 in stand zijn gelaten. De Raad zal het Uwv opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 februari 2012 waarbij het Uwv de beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML van 10 december 2007 van toepassing dient te verklaren op de FML van 29 januari 2014. Vervolgens dient met deze FML een nadere arbeidskundige beoordeling van appellants aanspraken in het kader van de AAW plaats te vinden, waarvan het Uwv de resultaten dient neer te leggen in het nieuw te nemen besluit. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van
artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep ten bedrage van € 992,-. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten, bestaat geen aanleiding.
6. Voor toewijzing van de door appellant schadevergoeding bestaat nu geen aanleiding omdat nu nog niet vaststaat dat appellant voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen dat besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 992,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 122,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen

UM