ECLI:NL:CRVB:2011:BR5847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6379 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die geen recht op een WIA-uitkering werd toegekend. Appellant, die als buschauffeur werkte, had zich op 9 februari 2006 ziek gemeld vanwege rugklachten, psychische klachten en verslavingsproblematiek. Na een onderzoek door de verzekeringsarts E.M. Elders op 6 december 2007, werd vastgesteld dat appellant beperkt was in zijn werkzaamheden en dat hij aangewezen was op rugsparend werk met een duidelijke structuur. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2007 gaf deze beperkingen weer. De arbeidsdeskundige M. Mulder berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op 9,38%, wat leidde tot de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht had op een WIA-uitkering.

Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank de FML ten onrechte had onderschreven en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. De Raad oordeelde dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 15 augustus 2008, juist waren. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor het raadplegen van een deskundige en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en R.L. Venneman als griffier.

Uitspraak

09/6379 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2009, 08/1482 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en met rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige geantwoord op vragen van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als buschauffeur bij Start People Transport Flex voor gemiddeld 35,5 uur per week. Op 9 februari 2006 heeft hij zich ziek gemeld vanwege rugklachten, psychische klachten en verslavingsproblematiek.
2.1. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 6 december 2007 onderzocht door de verzekeringsarts E.M. Elders, die heeft geconstateerd dat appellant is aangewezen op rugsparend werk en op werk met een duidelijke structuur en een overzichtelijke taakstelling. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2007. Hiervan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige M. Mulder, met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 9,38%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 31 januari 2008 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 7 februari 2008 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
2.2. Bij besluit van 11 april 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 januari 2008, onder verwijzing naar rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, ongegrond verklaard.
2.3. Appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat ten onrechte geen nader onderzoek is verricht naar zijn lichamelijke klachten. Voorts heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden en dat hij niet in staat is die functies te vervullen.
2.3.1. In hetgeen namens appellant in beroep naar voren is gebracht heeft de bezwaarverzekeringsarts aanleiding gezien appellant op te roepen voor een spreekuuronderzoek. De bevindingen uit dit spreekuuronderzoek zijn, zo blijkt uit het rapport van 15 augustus 2008, aanleiding geweest de FML van 10 december 2007 te corrigeren. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 22 augustus 2008 geconcludeerd dat, uitgaande van de beperkingen zoals beschreven in de aangescherpte FML van 15 augustus 2008, één van de drie geduide functies niet passend te achten is maar dat voldoende functies in SBC-code 111180 konden worden bijgeduid. De arbeidskundige heroverweging in beroep leidt tot dezelfde conclusie als in bezwaar, namelijk dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, en bepalingen gegeven over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat door in beroep alsnog aanvullend onderzoek te verrichten er geen aanleiding meer is het onderzoek door de artsen van het Uwv onzorgvuldig of onvolledig te achten. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd, de hoorzitting heeft bijgewoond en appellant alsnog lichamelijk heeft onderzocht. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat deze arts in zijn rapporten van 19 maart 2008 en 15 augustus 2008 inzichtelijk en gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom hij zich kan verenigen met de door de verzekeringarts, vanwege de bij appellant aanwezige persoonlijkheidsstoornis en ADHD, aangenomen psychische beperkingen en welke beperkingen moeten worden aangenomen in verband met appellants rugklachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts bij zijn heroverweging informatie van de behandelend psychiater en radioloog heeft betrokken. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringarts vastgestelde medische beperkingen zoals weergegeven in de FML van 15 augustus 2008.
3.2. De rechtbank heeft ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overwogen dat naar aanleiding van de gewijzigde FML een andere functie aan de schatting ten grondslag is gelegd waardoor de schatting berust op de functies wikkelaar (SBC-code 267050), magazijnmedewerker (SBC-code 111220) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180 met functienummer 3698-9997-006). De rechtbank heeft voorts overwogen dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige in de rapportages van 8 april 2008 en 22 augustus 2008 bij alle mogelijke, in het resultaat functiebelasting van deze functies voorkomende, overschrijdingen heeft toegelicht waarom die in het geval van appellant toelaatbaar zijn. De rechtbank heeft, uitgaande van het vorenstaande, in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat de medische beperkingen van appellant in die functies niet worden overschreden en dat de functies door het Uwv terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
4. In hoger beroep heeft appellant - samengevat - aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de juistheid van de FML van 15 augustus 2008 heeft onderschreven en dat het Uwv onvoldoende rekening met zijn beperkingen heeft gehouden. Appellant is van mening dat hij met zijn beperkingen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
5. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
5.1. De Raad ziet, evenals de rechtbank, geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 15 augustus 2008, voor onjuist te houden. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden deze artsen naast de bevindingen uit de spreekuurcontacten en de hoorzitting de beschikking over informatie van de behandelend sector. Naar het oordeel van de Raad blijkt uit de rapporten van de artsen van het Uwv dat de door hen uit onderzoek verkregen informatie door hen is meegewogen en bij de totstandkoming van de eerder genoemde FML heeft geleid tot het aannemen van een ruime hoeveelheid beperkingen ten aanzien van zowel appellants psychische als ten aanzien van zijn fysieke belastbaarheid. Voorts is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 19 maart 2008 voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom bij appellant geen noodzaak aanwezig is een urenbeperking aan te nemen. Nu namens appellant in hoger beroep geen medische onderbouwing is gegeven voor zijn standpunt dat door de artsen van het Uwv zijn beperkingen zijn onderschat ziet de Raad geen aanknopingspunten om het oordeel van het Uwv niet te volgen.
5.2. Ter zitting van de Raad is namens appellant aangevoerd dat de aanbeveling van verzekeringsarts Elders, zoals beschreven in haar rapport van 10 december 2007, ten onrechte niet heeft geleid tot een beperking op aspect 2.12.4 van de FML, zijnde het hebben van contact met collega’s. Een beperking op dit aspect zou naar de mening van appellant leiden tot het aannemen van volledige arbeidsongeschiktheid per de datum in geding nu er nagenoeg geen functies te duiden zullen zijn die aan die beperking voldoen.
5.3. De Raad volgt appellant niet in deze stelling nu naar het oordeel van de Raad uit de in het dossier aanwezige gegevens blijkt dat verzekeringsarts Elders met haar overweging, dat werkzaamheden die een solokarakter hebben en waarin geen of slechts zeer incidenteel mogelijkheden bestaan tot direct menselijk contact met collegae en of anderen zijn aanbevolen, niet heeft bedoeld voorwaarden te beschrijven waaraan te duiden functies dienen te voldoen. Nu noch de verzekeringarts noch de bezwaarverzekeringsarts noodzaak hebben gezien appellant ten aanzien van deze beide aspecten beperkt te achten en namens appellant geen medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat dit ten onrechte is nagelaten, onderschrijft de Raad de stelling van de bezwaarverzekeringsarts, dat deze eerder door de verzekeringsarts Elders genoemde aanbeveling niet kan worden beschouwd als een beperking.
5.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad geen aanleiding voor het raadplegen van een deskundige.
5.5. Uitgaande van de juistheid van de FML is de Raad van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met het rapport van 20 april 2010 van bezwaararbeidsdeskundige W.Th. Pompe voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. Gelet op het loon dat bij die functies behoort is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA op de in geding zijnde datum 7 februari 2008 terecht gesteld op minder dan 35%.
5.6. Uit het onder 5.1 tot en met 5.5 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) R.L. Venneman.
EK