ECLI:NL:CRVB:2016:1061

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
14/3278 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-uitkering wegens verzwegen bezit onroerend goed en ondeugdelijk onderzoek door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-uitkering van appellanten, die van 1 maart 2003 tot 1 januari 2010 bijstand ontvingen in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft de AIO-aanvulling ingetrokken op basis van de veronderstelling dat appellanten onroerend goed bezitten in Marokko, wat zij niet hebben gemeld. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van de Svb gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat de Svb niet kan aantonen dat zij over de woning beschikken.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de waarde van de woning in Marokko en dat het onderzoek door de Svb ondeugdelijk was. De Raad oordeelt dat de Svb de inlichtingenverplichting van appellanten niet kan vaststellen, omdat appellanten niet hebben gemeld dat zij een woning in Marokko bezitten. De Raad heeft de Svb opgedragen om een nieuw onderzoek in te stellen naar de woning en de waarde daarvan, en om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand te laten. De uitspraak is gedaan op 22 maart 2016.

Uitspraak

14/3278 WWB-T
Datum uitspraak: 22 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 1 mei 2014, 13/4173 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M. Akça-Altun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akça-Altun. Namens appellante is verschenen mr. Akça-Altun. Als tolk is verschenen H.B. Bounaija. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten waren ten tijde hier van belang gehuwd en ontvingen van 1 maart 2003 tot
1 januari 2010 in aanvulling op een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aanvullende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden van de gemeente Breda. Vanaf 1 januari 2010 ontvingen appellanten van de Svb naast hun AOW-pensioen bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
In het kader van een steekproef ‘Presentatieplicht 3e kwartaal 2011’ voor de Algemene Kinderbijslagwet heeft een medewerker van de Svb op 17 oktober 2011 een gesprek met appellant gevoerd over onder meer zijn financiële omstandigheden en aansluitend met appellant een checklist ingevuld, die appellant heeft ondertekend. Op de checklist is ingevuld dat appellant ook een vrouw in Marokko, [X.] (tweede vrouw), heeft en dat appellanten eigenaar zijn van een woning in Marokko. Naar aanleiding van het gesprek heeft de Attaché voor Sociale Zaken (attaché) van de Nederlandse ambassade te Rabat in opdracht van de Svb een onderzoek ingesteld ter beantwoording van de vraag of appellanten in de stad [Z.] in Marokko over onroerende zaken beschikken. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in rapportages van 8 februari 2012 en 19 juni 2012.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij afzonderlijke besluiten van 24 december 2012 de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 maart 2003 in te trekken en de gemaakte kosten van de AIO-aanvulling tot een bedrag van
€ 48.071,57 van appellanten terug te vorderen.
1.4.
Bij besluit van 14 juni 2013 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 24 december 2012 ongegrond verklaard. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat het recht van appellanten op AIO-aanvulling wegens schending van de inlichtingenverplichting niet is vast te stellen nu uit het onderzoek van de Svb is gebleken dat appellanten op 1 maart 2003 beschikten over vermogen in de vorm van een woning in Marokko. Appellanten hebben geen gegevens overgelegd met betrekking tot de waarde van deze woning, zodat niet kan worden vastgesteld of het vermogen van appellanten op 1 maart 2003 (en later) minder bedroeg dan de voor hen van toepassing zijnde grens van het vrij te laten vermogen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Voor de waarde van de woning kan worden aangesloten bij de door de lokale beëdigde taxateur vastgestelde taxatiewaarde. Gelet op de waarde van de woning beschikten appellanten gedurende de gehele te beoordelen periode over vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens, zodat zij over de periode vanaf 1 maart 2003 geen recht hadden op bijstand.
3. Appellanten hebben zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Appellanten hebben, kort samengevat, aangevoerd dat zij niet beschikken over een woning in Marokko. De tweede vrouw van appellant heeft wel een woning in Marokko, maar dat is niet de woning die op de foto van de attaché staat afgebeeld. De rapportages van de attaché bevatten veel onjuistheden. Er kan niet voor de gehele periode worden uitgegaan van een waardevaststelling van de woning op 7 maart 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 1 maart 2003 tot en met
24 december 2012.
4.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan de Svb op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Schending van de inlichtingenverplichting vormt een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand bestond.
4.3.
Een besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de Svb rust.
4.4.
Appellant heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij sinds negentien jaar eigenaar is van een woning in Marokko. Deze verklaring komt overeen met de checklist van 17 oktober 2011, waarbij de vraag of appellanten eigenaar zijn van een woning in het buitenland bevestigend is beantwoord. Anders dan appellant heeft betoogd kan de woning in Marokko niet worden aangemerkt als eigendom van zijn tweede vrouw op de enkele grond dat zij daar met haar vijf kinderen woont. De omstandigheid dat appellant die woning wel als de woning van zijn tweede vrouw beschouwt doet daaraan niet af. Nu appellanten geen melding hebben gedaan bij de Svb van het bezit van de woning in Marokko hebben zij de inlichtingenverplichting geschonden.
4.5.
Voor het oordeel van de rechtbank dat het recht op AIO-aanvulling desondanks is vast te stellen en dat appellanten geen recht op AIO-aanvulling hadden bieden de onderzoeksbevindingen geen toereikende grondslag. Daartoe is het volgende van belang.
4.6.
Uit de onderzoeksrapportages van de attaché volgt dat medewerkers van de ambassade op 18 januari 2012 lokale autoriteiten van [Z.] hebben bezocht. Volgens de lokale autoriteiten heeft appellant al ongeveer twintig jaar een woning op het [adres]. De lokale autoriteiten zijn volgens de rapportage niet bekend met het bestaan van een tweede echtgenote van appellant. Daarnaast is uit de registratie van het kadaster gebleken dat deze onroerende zaak daar niet staat ingeschreven. Hierna is de door de lokale autoriteiten bedoelde woning, aan de hand van de door de medewerkers van de ambassade genoteerde coördinaten, op 7 maart 2012 getaxeerd door een lokale taxateur en is de actuele waarde vastgesteld op 949.000,- dirham, wat ten tijde hier van belang overeenkwam met ongeveer € 85.410,-. Volgens de taxateur had de woning in 2004 een waarde van 824.500,- dirham.
4.7.
Uit de onderzoeksrapportages kan niet worden afgeleid dat de getaxeerde woning dezelfde woning is waarvan appellanten hebben verklaard dat het hun eigendom is. De rapportages missen overtuigingskracht doordat niet is vermeld welke lokale autoriteiten de informatie hebben verschaft. Daarnaast is niet duidelijk waaraan de lokale autoriteiten hun kennis ontleenden en hoe zij op de hoogte waren van het adres en de door hen genoemde coördinaten. Appellant heeft immers volgens de checklist van 17 oktober 2011 als adres van de woning waar zijn tweede vrouw woont slechts de [wijk Y.] genoemd, maar geen straatnaam. De Svb heeft verzuimd om naar het precieze adres van die woning te vragen. Daarbij is opmerkelijk dat de lokale autoriteiten wel op de hoogte waren van een woning, maar niet van de omstandigheid dat appellant een tweede vrouw heeft die in zijn woning woont. Verder hebben de medewerkers geen bezoek gebracht aan de door de autoriteiten genoemde woning en hebben zij geen omwonenden als getuige gehoord over de vraag wie eigenaar is van de betreffende woning. Ter zitting heeft appellant verklaard dat de woning op de foto die bij de onderzoeksrapportages is gevoegd niet zijn woning is en dat hij de [straat] niet kent. Gelet op het voorgaande heeft de Svb niet aannemelijk gemaakt dat het in de woning van appellant verbonden vermogen de grens van het vrij te laten vermogen overschreed.
5. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Aansluitend dient te worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand worden gelaten en kan de Raad evenmin zelf in de zaak voorzien. De Svb zal een nader onderzoek moeten instellen naar de woning van appellant in Marokko. Daarbij dient de Svb inzichtelijk te maken en te onderbouwen dat het de woning van appellant is die is getaxeerd dan wel een nieuwe taxatie te laten opmaken van de waarde van de woning van appellant op 24 december 2012 en op 1 maart 2003. Appellant dient hieraan desgevraagd medewerking te verlenen. Tevens dient de Svb te onderbouwen dat appellant redelijkerwijs over het vermogen in de woning kan beschikken, gelet op de stelling van appellanten dat de tweede vrouw van appellant en haar vijf kinderen in de woning verblijven en de stelling dat hij niet gerechtigd is hen uit zijn woning te zetten. Na afronding van het onderzoek zal de Svb op basis van de resultaten van dat onderzoek een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen.
7. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de Svb op te dragen het onder 5 geconstateerde gebrek te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt de Svb op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 14 juni 2013 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en F. Hoogendijk en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD