ECLI:NL:CRVB:2016:1050
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 14 september 2013 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft op zijn aanvraagformulier aangegeven geen bezittingen of schulden te hebben. Echter, naar aanleiding van een anonieme melding over zwart werken en het bezit van een woning in Turkije, heeft de gemeente Groningen een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek bleek dat appellant in januari 2013 een aanvraag om bijstand had ingediend en daarbij had verklaard samen met zijn ex-echtgenote eigenaar te zijn van een appartement in Turkije. Dit appartement was geregistreerd op naam van appellant, wat leidde tot de conclusie dat hij de enige eigenaar was.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door het onroerend goed niet te melden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant betwistte dat hij de enige eigenaar was en voerde aan dat hij schulden had die in de vermogensvaststelling betrokken moesten worden. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij slechts mede-eigenaar was en dat de door hem gestelde schulden niet relevant waren voor de beoordeling van zijn vermogen op het moment van de aanvraag.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de kosten heeft teruggevorderd. De beslissing werd genomen in een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.