ECLI:NL:CRVB:2016:1021
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot het afsluiten van een zorgverzekering en de rechtsgeldigheid van boetes opgelegd door het Zorginstituut Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die verplicht was een zorgverzekering af te sluiten op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), had hoger beroep ingesteld tegen een boete die hem was opgelegd door het Zorginstituut Nederland. Deze boete van € 369,51 was opgelegd omdat de appellant op 18 juni 2013 nog geen zorgverzekering had afgesloten, ondanks een eerdere aanmaning van het Zorginstituut op 18 maart 2013. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Zvw een wet in formele zin is en dat de rechter niet de billijkheid van de wet kan toetsen. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met internationale verdragen, zoals het IVBPR en het EVRM, en dat de appellant voldoende rechtsmiddelen had om tegen de boete in beroep te gaan.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de appellant opnieuw beoordeeld. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten niet in strijd is met de door de appellant ingeroepen verdragsbepalingen. De Raad oordeelde dat de nationale regeling niet onder het Unierecht valt en dat de grondrechten uit het Handvest niet van toepassing zijn. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.J. de Mooij als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.