In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om een loonsanctie op te leggen aan de werkgever van appellant, die als loodgieter werkzaam was. Appellant was sinds februari 2011 arbeidsongeschikt en had in 2012 re-integratie-inspanningen verricht bij zijn werkgever, maar het Uwv oordeelde dat de werkgever onvoldoende had gedaan om appellant te re-integreren. Appellant stelde dat het Uwv ten onrechte had afgezien van het opleggen van een loonsanctie, omdat de werkgever in zijn ogen niet had voldaan aan de verplichtingen uit de Wet WIA. De Raad oordeelde dat het Uwv buiten het kader van de wet was getreden door de financiële situatie van de werkgever mee te wegen in zijn beslissing. De Raad concludeerde dat de werkgever niet in onmogelijkheid verkeerde om de re-integratie-inspanningen te verrichten en dat het Uwv ten onrechte had afgezien van het opleggen van een loonsanctie. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het Uwv werd veroordeeld in de kosten van appellant.