Uitspraak
5 maart 2014, 13/6105 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 juli 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op basis van een onderzoek door de sociale recherche besloten de bijstand van appellant en zijn echtgenote in te trekken, omdat appellant als zelfstandig ondernemer actief was zonder dit te melden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij naar voren kwam dat appellant aandelen had verworven in een uitzendbureau en als directeur geregistreerd stond. Ondanks dat appellant verklaarde dat hij geen inkomsten had genoten, kon hij geen objectieve gegevens overleggen die zijn stelling onderbouwden. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.