ECLI:NL:CRVB:2015:998
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 10 juni 1998 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen heeft de bijstand van appellant per 3 januari 2005 ingetrokken, omdat hij inkomsten uit arbeid niet had gemeld. Tevens werd een bedrag van € 2.669,85 netto teruggevorderd. Na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij onder andere informatie van de Belastingdienst werd ingewonnen, heeft het college besloten om de bijstand van appellant te herzien over de periode van 4 juli 2006 tot en met 31 juli 2012 en een bedrag van € 38.779,86 terug te vorderen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betwist dat hij over de middelen beschikte die hij niet had doorgegeven aan het college. Hij voerde aan dat de bankrekening waarop de inkomsten stonden, op naam van een vriend stond en dat hij niet vrijelijk over het geld kon beschikken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het feit dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat, rechtvaardigt dat het tegoed als onderdeel van zijn vermogen wordt beschouwd. De Raad concludeert dat appellant feitelijk gebruik maakte van de rekening en dat hij over het tegoed kon beschikken, ook al was het niet zijn rekening.
De Raad verwierp ook de stelling van appellant dat hij niet op de hoogte was van de inlichtingenverplichting en dat het college hem niet had geïnformeerd over de gevolgen van het gebruik van de rekening. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.