ECLI:NL:CRVB:2015:950
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 1 juni 2013 bij het UWV Werkbedrijf te Amsterdam een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf alleenstaand te zijn. Echter, tijdens een intakegesprek op 12 juni 2013 bleek dat hij bij een kennis, P, inwoonde en de kosten en huur deelde. De gemeente Amsterdam heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant, wat leidde tot de conclusie dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met P. Op basis van deze bevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag om bijstand op 26 juni 2013 afgewezen.
De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellant en P in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat voldoet aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding volgens artikel 3, derde lid, van de WWB. Appellant's argumenten dat er geen gezamenlijke huishouding was, werden verworpen, omdat de objectieve criteria voor een gezamenlijke huishouding wel degelijk voldaan waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.