ECLI:NL:CRVB:2015:927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
13-6416 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als schoonmaakster heeft gewerkt, heeft een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft diverse klachten, waaronder klachten aan de rechtervoet, pols en psychische klachten. Het Uwv heeft na onderzoek besloten dat appellante geen recht heeft op een uitkering, wat door de rechtbank is bevestigd.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat, vooral met betrekking tot de diagnose carpaal tunnelsyndroom (CTS) en een bipolaire-II stoornis. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellante niet heeft onderschat. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de aan appellante geduide functies haar belastbaarheid niet te boven gaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die aanleiding geven tot een ander oordeel. De eerdere diagnoses zijn niet gewijzigd in die zin dat ze meer beperkingen met zich meebrengen dan eerder vastgesteld.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/6416 WIA
Datum uitspraak: 25 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 oktober 2013, 13/2145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.J.E. Loontjens, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op de aanvullende stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Loontjens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft laatstelijk als schoonmaakster gewerkt. Zij is arbeidsongeschikt geworden wegens rechtervoetklachten. Verder ontwikkelde zij diverse klachten van het bewegingsapparaat, waaronder met name polsklachten, en psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
5 september 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 28 september 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Na beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 20 februari 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 september 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen, die op de hoogte waren van appellantes voet-, pols- en psychische klachten, niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met betrekking tot de inmiddels door een plastisch chirurg vastgestelde diagnose carpaal tunnelsyndroom (CTS) heeft de rechtbank overwogen dat die diagnose eerst na de datum in geding is vastgesteld, dat op een MRI van 29 mei 2012 geen afwijkingen zijn geconstateerd, dat ook op het spreekuur van de verzekeringsarts op 25 juli 2012 geen handklachten zijn gemeld, en dat door die arts is geconstateerd dat de functie van de handen en polsen goed was. Aangezien de diagnose CTS voorts eerst na het bestreden besluit is gesteld, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv deze diagnose niet bij het bestreden besluit heeft hoeven te betrekken. Met betrekking tot de psychische klachten van appellante heeft de rechtbank overwogen dat bij de medische beoordeling de informatie van de behandelend psychiater is betrokken en dat beperkingen zijn gesteld ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante, evenals ten aanzien van het aspect persoonlijk risico. Dat de psychiater nader heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een bipolaire-II stoornis (chronisch) heeft de rechtbank niet tot de conclusie geleid dat de belastbaarheid van appellante niet juist is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 januari 2013. Van de aan appellante geduide functies, waarop het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid heeft gebaseerd, heeft de rechtbank geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante in die functies niet wordt overschreden en dat de mate van arbeidsongeschiktheid daarmee beneden 35% blijft.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder inzending van een brief van de behandelend psychiater van 9 december 2013, herhaald dat haar beperkingen, voortvloeiend uit de vastgestelde CTS en de diagnose bipolaire-II stoornis (chronisch), zijn onderschat en daarom de aan haar geduide functies niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een reactie ingezonden van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin is vermeld dat de ingebrachte informatie van de psychiater geen aanleiding geeft het medisch oordeel te wijzigen. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de beperkingen van appellante door het Uwv niet zijn onderschat. Met betrekking tot de vraag of ten tijde hier in geding sprake was van een CTS wordt hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen, onderschreven. In hoger beroep heeft appellante, anders dan was aangekondigd, geen nieuwe medische gegevens ingebracht, die aanknopingspunten kunnen bieden voor een andersluidend oordeel met betrekking tot deze aandoening. Ten aanzien van de psychische klachten ziet de Raad evenmin aanleiding te oordelen dat appellante meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Weliswaar heeft de behandelend psychiater bij brief van 12 maart 2013 zijn diagnose gewijzigd, maar uit die brief blijkt niet dat appellante meer beperkt is dan daaraan voorafgaand, dat zij een andere behandeling ondergaat of dat aan haar andere medicatie is voorgeschreven. Uit de brief van 9 december 2013 volgt dat de behandelend psychiater de gewijzigde diagnose heeft toegelicht door te wijzen op het ziektebeloop, en blijkt verder dat eerst op 27 november 2013 andere medicatie is voorgeschreven. In de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 februari 2015 is afdoende gemotiveerd dat de eerdere gegevens van de psychiater, bezien in het licht van de onderzoeksgegevens van de verzekeringsarts van 25 juli 2012, de hoorzitting van 20 december 2012 en de van de huisarts ontvangen informatie geen aanknopingspunten bieden om reeds op de datum in geding,
28 september 2012, de aanwezigheid van een bipolaire-II stoornis (chronisch) aan te nemen.
4.2.
Gelet op wat in 4.1 is overwogen is er geen aanleiding te concluderen dat de aan appellante geduide functies haar belastbaarheid op de datum in geding te boven gaan en voor haar niet passend zijn. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en D.S. de Vries en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W. de Braal

TM