ECLI:NL:CRVB:2015:90

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
13-5462 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering op basis van inkomsten uit hennepoogsten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 1999 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft in hoger beroep gesteld dat hij geen inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij die in zijn woning is ontdekt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant op basis van de inkomsten uit acht hennepoogsten minder dan 15% arbeidsongeschikt is, waardoor hij geen recht heeft op WAO-uitkering en toeslag. Het Uwv heeft een bedrag van € 21.847,81 teruggevorderd aan onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag.

De Raad heeft in zijn overwegingen de bevindingen van de regiopolitie en het proces-verbaal van 16 maart 2012 als uitgangspunt genomen. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rapportage van de politie onjuist is en dat het Uwv op goede gronden heeft gehandeld. De Raad bevestigt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en verifieerbare gegevens in het bewijsrisico dat op de appellant rust. De Raad volgt de eerdere rechtspraak en concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt is op basis van de inkomsten uit de hennepoogsten.

Uitspraak

13/5462 WAO
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 augustus 2013, 13/949 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.G.A.P. Boemaars, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het Uwv is verschenen
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1. Appellant ontvangt sinds 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en sinds 2004 een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW).
2. Op 16 augustus 2011 is in de woning van appellant een hennepkwekerij ontdekt. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant over de periode van 25 januari 2010 tot
17 augustus 2011 uit acht hennepoogsten inkomsten heeft gegenereerd en daarmee een bedrag van € 45.907,81 heeft verkregen. Het Uwv heeft dit standpunt gebaseerd op de bevindingen van de regiopolitie Midden en West-Brabant zoals neergelegd in het proces-verbaal van
16 maart 2012.
3.1.1.
Bij besluit van 2 augustus 2012 (primair besluit I) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant over de periode van 25 januari 2010 tot 17 augustus 2011 geen recht heeft op toeslag ingevolge de TW.
3.1.2.
Bij besluit van 2 augustus 2012 (primair besluit II) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant over de periode van 25 januari 2010 tot 17 augustus 2011 geen recht heeft op een WAO-uitkering omdat appellant op basis van de door hem ontvangen inkomsten minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Er wordt een bedrag van € 21.847,81 teruggevorderd aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en toeslag.
3.2.
Bij besluit van 17 januari 2013 (bestreden besluit) zijn de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat er geen aanleiding is om het proces-verbaal van bevindingen van de politie en de daarin gemaakte opbrengstberekening in twijfel te trekken. Het Uwv heeft op goede gronden aansluiting gezocht bij dat proces-verbaal. Op grond van vaste rechtspraak van de Raad (zie o.a. de uitsrpaak van 17 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008) is het aan appellant om aannemelijk te maken dat de rapportage onjuist is en dat het Uwv daarvan niet mocht uitgaan. Appellant is daarin niet geslaagd. Hij heeft niet aan de hand van overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens
(bijv. aankoopnota's of een administratie) aannemelijk gemaakt dat hij op een latere datum dan 25 januari 2010 met de exploitatie van de hennepkwekerij is begonnen. Het bewijsrisico komt voor zijn rekening. Bovendien bevat het proces-verbaal voldoende aanwijzingen om te concluderen dat er acht oogsten zijn geweest. Zo was sprake van een dikke laag stof op de ventilator en assimilatielampen, kalkaanslag en zware vervuiling op kweekpotten, grondzeil, watervat en dompelpomp en er bevonden zich hennepresten in de droognetten. De droognetten en knipschaar waren plakkerig, er waren 835 gebruikte kweekpotjes met kalkvorming, waarin naast wortel- en aarderesten, ook restanten van hennepstekken. Het Uwv is er dan ook terecht vanuit gegaan dat appellant acht hennepoogsten heeft gehad en dus over de genoemde periode inkomsten heeft genoten. Dat de strafrechtelijke vervolging inmiddels is geëindigd in een transactie zonder ontnemingsvordering en een sepot voor wat betreft de werknemersfraude, maakt het voorgaande niet anders. Daargelaten dat uit de enkele omstandigheid dat het transactieaanbod is gedaan zonder ontnemingsvordering niet volgt dat de officier van justitie een andere mening is toegedaan wat betreft het aantal oogsten dat appellant met de hennepkwekerij heeft gehad, ziet de rechtbank aanleiding om aansluiting te zoeken bij de vaste rechtspraak van de Raad, zoals hiervoor genoemd. Het Uwv heeft op basis van de inkomsten die appellant heeft genoten uit de opbrengst van de hennepoogsten, berekend dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is geweest. Terecht is met toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO over de periode van 25 januari 2010 tot 17 augustus 2011 de uitkering op nihil gesteld en is bepaald dat appellant over die periode geen recht had op toeslag. Het Uwv is verplicht om op grond van artikel 57 van de WAO en artikel 20 van de TW de onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag terug te vorderen tenzij er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Dringende redenen als hiervoor bedoeld zijn gesteld noch gebleken.
5. Appellant volhardt in hoger beroep in zijn stelling dat hij over de periode van
25 januari 2010 tot 17 augustus 2011 geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft gehad en heeft de gronden van het beroep in essentie herhaald. Ook heeft hij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 maart 2011 (ECLI:NL:RBROE:2011:BP7279).
6.1.
De Raad overweegt als volgt.
6.2.
De Raad ziet geen reden om de bevindingen en de uitkomst van het proces-verbaal van
16 maart 2012 in twijfel te trekken. Het Uwv heeft zich hier terecht op gebaseerd. In het proces-verbaal is uitgebreid beschreven wat er is aangetroffen en hoe de berekening tot stand is gekomen. Appellant heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft verworven. Dat het verweer in deze van appellant consequent is, betekent niet dat het reeds daarom geloofwaardig is. Ook de stelling van appellant dat zijn hoge energieverbruik verklaard wordt door het gegeven dat hij in verband met zijn ziekte vaak thuis is, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de gronden van appellant uitgebreid besproken en met juistheid geoordeeld dat die gronden niet kunnen slagen. De Raad volgt de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
7.1.
Appellant heeft verwezen naar de onder 5 genoemde uitspraak van de rechtbank Roermond. In die zaak heeft die rechtbank overwogen dat de vraag die aan de rechter in een ontnemingsprocedure wordt voorgelegd, niet wezenlijk verschilt van de vraag die aan de bestuursrechter in de onderhavige procedure wordt voorgelegd. Immers, in een ontnemingszaak ligt de vraag aan de rechter voor of de officier van justitie het genoten voordeel aannemelijk heeft weten te maken - waarbij voor de vaststelling van het ontnemingsbedrag de bewijsminima van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing zijn - terwijl in deze bestuursrechtelijke beroepsprocedure de vraag beantwoord moet worden of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser inkomsten uit arbeid heeft genoten. De bestuursrechter vormt zich een eigen oordeel over (de geloofwaardigheid van) de verklaringen van eiser.
7.2.
Vastgesteld wordt dat de rechtbank Roermond, wat er verder ook van die uitspraak zij, met juistheid heeft geoordeeld dat de bestuursrechter een eigen beoordelingskader heeft. Daarnaast overweegt de Raad dat in de onderhavige procedure aan het gegeven dat het Openbaar Ministerie appellant een transactie van 100 uur taakstraf heeft aangeboden en niet tot vervolging is overgegaan, geen doorslaggevende betekenis toekomt. De bestuursrechter gaat uit van een eigen vaststelling en waardering van de zich voordoende feiten en omstandigheden en is niet gehouden aan het oordeel van de Openbaar Ministerie, dat om haar moverende redenen dit transactievoorstel heeft gedaan.
8. De Raad is van oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant op grond van inkomsten uit arbeid minder dan 15% arbeidsongeschikt is zodat het teveel aan uitbetaalde WAO-uitkering en toeslag wordt teruggevorderd. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is niet gebleken.
9. Uit 6 tot en met 8 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K. de Jong

QH