ECLI:NL:CRVB:2015:88

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
12-6861 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens niet vervulde wachttijd en voldoende medische grondslag

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv ontzegde appellant met ingang van 24 januari 2011 de uitkering, omdat hij al arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering op 1 november 2008. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 2 mei 2012. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat appellant per 15 december 2009 hersteld was verklaard in het kader van de Ziektewet, waardoor hij de wachttijd van 104 weken voor de WIA niet had vervuld.

In hoger beroep stelde appellant dat hij in 2009/2010 te maken had met een forse terugval en dat hij door de gemeente was vrijgesteld van de verplichting tot het verrichten van arbeid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de wachttijd ingevolge de Wet WIA niet was vervuld. De Raad baseerde zich op eerdere uitspraken en de informatie van de behandelend psychiater, die sprak over recidiverende depressieve episoden. De Raad concludeerde dat het oordeel van het Uwv voldoende gemotiveerd was en dat de vrijstelling van de arbeidsverplichting door de gemeente in een ander wettelijk kader viel, waardoor dit geen doorslaggevende betekenis had voor de zaak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6861 WIA
Datum uitspraak: 14 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 november 2012, 12/2070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Wijling, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens appellant is een brief, gedateerd 30 januari 2013, van behandelend psychiater
R.W. Jessurun ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv bij brief van 15 mei 2014 gereageerd op de brief van psychiater Jessurun.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Wijling. Namens het Uwv is verschenen M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 24 januari 2011 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd. Daarbij is overwogen dat appellant al arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering op 1 november 2008.
1.2.
Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is een andere motivering dan die aan het primaire besluit ten grondslag lag gehanteerd, namelijk dat appellant per
15 december 2009 hersteld verklaard is in het kader van de Ziektewet (ZW), zodat hij de wachttijd van 104 weken in het kader van de Wet WIA niet heeft vervuld.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort weergegeven - overwogen dat appellant in het kader van de ZW per 15 december 2009 weer geschikt is geacht zijn werkzaamheden vervullen, terwijl ook overigens niet gebleken is dat de wachttijd in het kader van de Wet WIA is vervuld.
3. In hoger beroep is, onder verwijzing naar diverse brieven van psychiater Jessurun, gesteld dat appellant in 2009/2010 geconfronteerd is met een forse terugval en dat deze terugval daarna heeft voortgeduurd. Bovendien wordt een beroep gedaan op de omstandigheid dat appellant door de gemeente is vrijgesteld van de verplichting tot het verrichten van arbeid.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met de uitspraak van de Raad van 10 oktober 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY0121) is in het kader van de ZW vast komen te staan dat appellant per 15 december 2009 geschikt was om zijn eigen werkzaamheden als magazijnmedewerker te verrichten.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de wachttijd ingevolge de Wet WIA op de datum in geding niet is vervuld. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 december 2011 is dat standpunt voldoende onderbouwd. Er is rekening gehouden met de door psychiater Jessurun verstrekte informatie. De psychiater spreekt over recidiverende depressieve episoden, en een moeizaam verlopende behandeling. In zijn brief van 10 juli 2012 stelt hij dat de situatie op die dag al zo was op 15 december 2009. Mede gelet op de zeer lichte aard van de door appellant verrichte werkzaamheden is het oordeel van het Uwv voldoende gemotiveerd.
4.4.
Ook wordt onderschreven het oordeel van de rechtbank dat de vrijstelling van de arbeidsverplichting door de gemeente heeft plaatsgevonden in een ander wettelijk kader, zodat daaraan op zich geen doorslaggevende betekenis toekomt.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W. de Braal
nk