ECLI:NL:CRVB:2015:848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
13-6601 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en medische onderbouwing van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 2008 arbeidsongeschikt was door enkelletsel. Appellante was aanvankelijk 100% arbeidsongeschikt verklaard en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Echter, in mei 2013 heeft het Uwv besloten haar WIA-uitkering per 25 juli 2013 te beëindigen, omdat zij niet langer voor 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten, omdat dit besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en haar klachten zijn verergerd. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen reden was om de medische oordelen van de verzekeringsartsen te betwijfelen. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen en oordeelde dat appellante haar standpunt in hoger beroep niet met nieuwe medische gegevens had onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een deskundige te benoemen af. De uitspraak werd gedaan op 18 maart 2015.

Uitspraak

13/6601 WIA
Datum uitspraak: 18 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 december 2013, 13/6582 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2015. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 29 september 2008 met enkelletsel (fractuur) uitgevallen voor haar werk als productiemedewerkster vleesindustrie.
1.2.
Bij besluit van 18 augustus 2010 is appellante 100% arbeidsongeschikt geacht en is aan haar met ingang van 27 september 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij besluit van
15 augustus 2011 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 27 oktober 2011 een
WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.3.
Bij besluit van 24 mei 2013 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante met ingang van 25 juli 2013 beëindigd, omdat appellante per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 9 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij onder meer geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om het medische oordeel van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben bij de beoordeling de rug-, hart- en enkelklachten en de psychische klachten in aanmerking genomen en er bestaat geen grond voor het oordeel dat de beperkingen die in verband hiermee in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen, zijn onderschat. Met name is afdoende gemotiveerd dat ten aanzien van de enkelklachten sprake is van een andere - verbeterde - medische situatie dan in 2009. Deze artsen konden bij hun beoordeling volstaan met de bevindingen uit eigen onderzoek. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellante per
25 juli 2013 in staat is de geduide functies te kunnen verrichten. Omdat de geduide functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie een andere belasting kent dan het eigen werk, volgt de rechtbank appellante niet in haar stelling dat deze functie ongeschikt voor haar moet worden geacht omdat de werkzaamheden in haar eigen functie waarvoor zij ongeschikt is bevonden soortgelijk zouden zijn.
3.
Appellante voert in hoger beroep aan dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten nu dit besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Appellante betwist dat zij meer mogelijkheden heeft dan in 2010. Haar klachten zijn verergerd aangezien inmiddels ook sprake is van rug- en hartklachten en psychische klachten. Nu het een belastende beslissing betreft, had het op de weg van het Uwv gelegen om een deugdelijk onderzoek te laten uitvoeren door een deskundige. Ook voert appellante aan dat één van de geduide functies veel lijkt op haar maatmanfunctie waarvoor zij ongeschikt wordt geacht. Ten slotte verzoekt appellante de Raad om een orthopedisch chirurg als deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om de door de verzekeringsarts van het Uwv in de FML vastgestelde en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden en de daartoe door de rechtbank gegeven overwegingen worden ondergeschreven. Daaraan wordt nog toegevoegd dat de verzekeringsarts appellante lichamelijk heeft onderzocht en dossieronderzoek heeft verricht waarbij werd beschikt over informatie van chirurg S.J. Rhemrev van 20 november 2009 en opgevraagde informatie van huisarts van 21 april 2013. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij eigen onderzoek enige verbetering is waargenomen wanneer vergeleken wordt met de gegevens bij lichamelijk onderzoek in 2010. De enkelklachten rechtvaardigen volgens de verzekeringsarts nog enige beperkingen voor lopen, staan, traplopen, klimmen, zwaar tillen, zwaar dragen en frequent zware lasten hanteren. In verband met de rugklachten is fysiek zware belasting te ontraden. Ook heeft de verzekeringsarts in verband met de psychosociale conditie beperkingen aangenomen op werken met frequente deadlines en productiepieken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het medisch oordeel van de verzekeringsarts vervolgens onderschreven. Hierbij heeft hij de in het dossier voorhanden zijnde medische informatie betrokken, waaronder nadere informatie van de huisarts van appellante van 17 juni 2013. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante onderzocht. Hij heeft vervolgens geconcludeerd dat zijn bevindingen overeenkomen met die van de verzekeringsarts. Deze bevindingen van het eigen onderzoek zijn duidelijk anders dan de bevindingen op 29 juni 2010 waarbij - in tegenstelling tot de huidige situatie van de enkel - meer beperkingen waren aangenomen, meer afwijkingen werden vastgesteld en nog behandelingen werden ingezet. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat ten aanzien van de rugklachten geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen en dat uit de informatie van de cardioloog blijkt dat er geen hartklachten zijn en dat er een laag cardiovasculair risicoprofiel aan de orde is. Hetgeen door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht geeft geen reden voor een andersluidend oordeel. Hierbij wordt van belang geacht dat appellante haar standpunt in hoger beroep niet met nadere medische gegevens heeft onderbouwd. In het voorgaande ligt besloten dat er geen aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen.
4.2.
Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding voor twijfel aan de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft dan ook het door de rechtbank gegeven oordeel en de overwegingen daartoe. Met het rapport van 7 augustus 2013, in samenhang bezien met de door de arbeidsdeskundige op het Resultaat functiebeoordeling van 22 mei 2013 gegeven toelichtingen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en verifieerbaar onderbouwd dat appellante gezien de vastgestelde belastbaarheid geschikt is te achten voor de geduide functies.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker

NK