ECLI:NL:CRVB:2015:846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
13-5798 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, die als kassamedewerkster werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had haar aanvraag afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat, met name door psychische problematiek, artroseklachten en ernstige vermoeidheid. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante adequaat waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische en somatische klachten van appellante.

De arbeidsdeskundige had in zijn rapport de functies van productiemedewerker, wikkelaar en machinaal metaalbewerker als geschikt voor appellante beoordeeld. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige de belastbaarheid van appellante correct had ingeschat en dat de functies niet ongeschikt waren, ondanks de visuele beperking van appellante door haar lui oog. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij aanvragen voor WIA-uitkeringen en de noodzaak voor appellanten om nieuwe medische informatie te overleggen als zij hun beperkingen verder willen onderbouwen.

Uitspraak

13/5798 WIA
Datum uitspraak: 18 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
24 oktober 2013, 12/2452 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2015. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.G. van Nieuwburg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als kassamedewerkster in een supermarkt voor 16 uur per week, toen zij op 20 april 2010 uitviel met psychische klachten. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
28 februari 2012 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 17 april 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 februari 2012 bij besluit van 3 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Er is sprake van psychische problematiek en artroseklachten aan de vingers en schouderklachten. Ook is sprake van ernstige vermoeidheid en (ernstige) oogklachten. Met deze klachten acht appellante zich niet in staat de geduide functies te verrichten. Ter onderbouwing van haar oogklachten heeft appellante een verklaring van BrilService Alkmaar overgelegd waaruit blijkt dat zij geen diepte kan zien. Ten slotte heeft appellante de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen, bijvoorbeeld een psychiater en/of een revalidatiearts.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) voor onzorgvuldig te houden. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts appellante op het spreekuur van 2 februari 2012 psychisch heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat sprake is van overbelasting met stemmingsklachten en aanpassingsproblemen door aanhoudende problemen in de relationele sfeer. Appellante is daarom aangewezen op werkzaamheden waarbij rekening wordt gehouden met beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden.
4.2.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van het dossier, de bevindingen tijdens de hoorzitting, het eigen onderzoek en de verkregen medische informatie van de huisarts en de fysiotherapeut, geconcludeerd dat afgeweken moet worden van de bevindingen van de verzekeringsarts. In verband met de rechterschouderklachten is appellante niet in staat om langdurig met het toetsenbord te werken. Ook is zij daardoor niet in staat om veelvuldig te reiken, zwaar te tillen, frequent zware lasten en lichte voorwerpen te hanteren, hoofdbewegingen te maken, te klimmen en boven schouderhoogte actief te zijn. Aan de handen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen duidelijke afwijkingen kunnen vinden. Wel is het plausibel dat appellante met het luie oog moeite heeft met diepte zien. Ten slotte is appellante bekend met depressieve klachten bij kenmerken van ADHD en borderline. Met de ADHD/Borderline heeft appellante kunnen werken. De depressieve klachten zijn inmiddels verbleekt en appellante is daarvoor ook niet meer onder behandeling, maar er blijven forse spanningen samenhangend met problemen in de privésituatie. Deze klachten zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep door de verzekeringsarts adequaat omgezet in beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), behalve het aspect omgaan met conflicten. De kans op een herhaling van een agressieve doorbraak kan als heel klein worden ingeschat, waardoor het voor appellante wel mogelijk is om met klanten, hulpbehoevenden en patiënten om te gaan. Deze wijzigingen in de belastbaarheid van appellante zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegd in de FML van 6 augustus 2012.
4.3.
De in beroep overgelegde informatie van de huisarts van 25 januari 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om de FML verder te wijzigen. In haar rapport van 14 februari 2013 heeft deze arts hieromtrent vermeld dat de psychosociale problematiek bekend was en dit op zichzelf geen reden is om meer beperkingen aan te nemen. Er is onderkend dat appellante op de datum in geding psychisch kwetsbaar was. Dit heeft geleid tot forse beperkingen in de FML, waarbij ook rekening wordt gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellante. Dit geldt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens voor de somatische klachten die appellante ervaart.
Nu appellante in hoger beroep geen nadere medische informatie heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat appellante verdergaand beperkt zou moeten worden geacht, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zou zijn.
4.4.
Voorts heeft de rechtbank ook met juistheid geoordeeld dat de arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 augustus 2012 uiteindelijk de functies van productiemedewerker industrie, wikkelaar en machinaal metaalbewerker gebruikt voor de theoretische schatting. In dit rapport is afdoende toegelicht dat de in de functies voorkomende belasting de belastbaarheid van appellante zoals vastgesteld bij de FML van 6 augustus 2012, niet overschrijdt. Dat deze functies voor appellante niet geschikt zouden zijn omdat zij geen diepte kan zien, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 december 2013 gemotiveerd weerlegd. Appellante heeft weliswaar een amblyoop (lui) oog, waardoor zij geen diepte kan zien, maar omdat dit in de zeer vroege kinderjaren is ontstaan, heeft appellante compensatiemogelijkheden ontwikkeld om diepte in te schatten. Dit blijkt ook uit het feit dat appellante een rijbewijs heeft, per fiets aan het verkeer deelneemt en aan darts doet of deed. Het luie oog is niet slechter geworden en de visus van het goede oog is nog steeds goed.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade bestaande uit de wettelijke rente moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker

NK