ECLI:NL:CRVB:2015:846
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, die als kassamedewerkster werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had haar aanvraag afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat, met name door psychische problematiek, artroseklachten en ernstige vermoeidheid. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante adequaat waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische en somatische klachten van appellante.
De arbeidsdeskundige had in zijn rapport de functies van productiemedewerker, wikkelaar en machinaal metaalbewerker als geschikt voor appellante beoordeeld. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige de belastbaarheid van appellante correct had ingeschat en dat de functies niet ongeschikt waren, ondanks de visuele beperking van appellante door haar lui oog. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij aanvragen voor WIA-uitkeringen en de noodzaak voor appellanten om nieuwe medische informatie te overleggen als zij hun beperkingen verder willen onderbouwen.