In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor zorgindicatie op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor een betrokkene die lijdt aan hereditair angio-oedeem. De betrokkene had een indicatie aangevraagd voor zorg om haar echtgenoot te ontlasten, die haar bij aanvallen moet helpen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de zorgbehoefte van de betrokkene niet adequaat was beoordeeld door CIZ en had CIZ opgedragen om binnen vier weken een indicatie voor acht uren thuiszorg per week af te geven.
In hoger beroep heeft CIZ betoogd dat de zorg die de echtgenoot verleent niet onder de AWBZ valt, omdat het intraveneus toedienen van medicatie verpleegkundig handelen is en onder de Zorgverzekeringswet valt. De Raad heeft echter geoordeeld dat er voldoende bijzondere omstandigheden zijn om van de standaardindicatie af te wijken, gezien de aard van de ziekte van de betrokkene, de benodigde zorg en de belasting van de echtgenoot. De Raad heeft bepaald dat de betrokkene recht heeft op acht uur begeleiding per week, wat overeenkomt met klasse 4 van de indicatie.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en CIZ veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgindicatie die rekening houdt met de specifieke omstandigheden van de betrokkene en de rol van de mantelzorger.