ECLI:NL:CRVB:2015:834

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
13-6653 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van schade door niet nagekomen zorgplicht van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Betrokkene, een ambtenaar werkzaam bij de gemeente Den Haag, had het college aansprakelijk gesteld voor schade die hij had geleden door agressie en een uitglijden op gladheid. Het college had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, wat betrokkene in beroep aanvocht. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat het college zijn zorgplicht niet had geschonden. De Raad stelde vast dat het college voldoende maatregelen had getroffen om de veiligheid van de ambtenaar te waarborgen, zoals trainingen in geweldsbeheersing en het bieden van nazorg na agressie-incidenten. Ook werd vastgesteld dat de ambtenaar zelf verantwoordelijk was voor het bijwonen van trainingen. De Raad concludeerde dat het college niet aansprakelijk was voor de niet door de ARG gedekte schade en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6653 AW, 14/1064 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 november 2013, 13/1953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. S. van Loenhout hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Betrokkene is verschenen met bijstand van mr. Van Loenhout. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J. Baladien, mr. S. Noort en drs. S. van Goens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene was vanaf 1 maart 2002 werkzaam in de functie van [functie] bij de dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag. In die functie heeft hij in 2009 en 2010 verschillende keren te maken gehad met agressie, in de vorm van belediging, bedreiging en/of mishandeling. Bovendien is hij op 16 februari 2010 uitgegleden als gevolg van gladheid. Vanaf april 2009 was hij geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Per 1 juli 2012 is hem ontslag wegens arbeidsongeschiktheid verleend.
1.2.
Bij brief van 15 augustus 2011 heeft betrokkene de gemeente aansprakelijk gesteld voor alle materiële en immateriële schade die hij als gevolg van deze incidenten heeft geleden en nog zal lijden. Deze brief is door het college opgevat als een verzoek om schadevergoeding.
1.3.
Bij besluit van 4 juli 2012 heeft het college het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar van betrokkene is bij besluit van 5 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bestreden (lees: het primaire) besluit herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het herroepen (lees: het vernietigde) besluit. Tevens gaf de rechtbank bepalingen over proceskosten en griffierecht.
3. In hoger beroep komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Volgens vaste rechtspraak heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht (CRvB 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072). De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat voor zover hier van belang indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen.
3.2.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd op grond van de overweging dat het college ten onrechte de aansprakelijkstelling door betrokkene heeft opgevat als een verzoek om schadevergoeding en dit verzoek heeft afgewezen wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van de gestelde schade.
3.2.1.
Dit oordeel van de rechtbank wordt door het college terecht bestreden. Weliswaar heeft betrokkene het inleidende verzoek geformuleerd als een (enkele) aansprakelijkstelling, maar de overige gedingstukken stellen buiten twijfel dat hij heeft beoogd vergoeding te vragen van de schade die het gevolg is van de onder 1.1 bedoelde incidenten. Ter zitting is dit door de gemachtigde van betrokkene nog eens uitdrukkelijk bevestigd.
3.2.2.
Daarbij ging het betrokkene niet om vergoeding op grond van de voor hem geldende rechtspositionele voorschriften. Deze was reeds in zoverre verzekerd, dat het college twee geweldsincidenten en het uitglijden heeft aangemerkt als dienstongevallen en de arbeidsongeschiktheid heeft erkend als ontstaan "in en door de dienst" in de zin van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG). Het verzoek was daarom toegespitst op vergoeding van niet door de ARG gedekte schade en gebaseerd op de stelling dat het college zijn onder 3.1 bedoelde zorgplicht niet is nagekomen. Een beroep op deze zorgplicht kan niet beperkt blijven tot het verzoek dat aansprakelijkheid wordt erkend zonder dat tevens een beslissing wordt genomen over de aanspraak op schadevergoeding (CRvB 12 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2809). Ook zo bezien lag de interpretatie van de rechtbank niet voor de hand.
3.2.3.
Het hoger beroep van het college treft dus doel. Het college heeft het inleidende verzoek op de juiste wijze opgevat.
3.3.
Ter beoordeling staat dan of het bestreden besluit ook overigens in rechte stand houdt. De rechtbank heeft met het oog op mogelijke finale beslechting van het geschil onderzocht of het college jegens betrokkene aan de zorgplicht heeft voldaan. Zij heeft deze vraag bevestigend beantwoord en geconcludeerd dat het college niet aansprakelijk is voor niet door de ARG gedekte schade. Tegen dit oordeel richt zich het hoger beroep van betrokkene.
3.3.1.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat het college onderkent dat parkeercontroleurs uit hoofde van hun functie een verhoogd risico lopen om te maken te krijgen met agressie van burgers. Daarom wordt in de opleiding aangeleerd hoe hiermee om te gaan. Nadien wordt men regelmatig ingedeeld voor vervolgtrainingen in "klantgericht omgaan met agressie". Ook voor het behouden van de bevoegdheid als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) is het nodig om de bekwaamheid in geweldsbeheersing op peil te houden. Dit wordt door de politie als direct toezichthouder op de boa's bewaakt. Blijkens de stukken is betrokkene nog op 2 november 2009 met goed gevolg in geweldsbeheersing geëxamineerd. Voor zover hij bij cursussen of trainingen verstek heeft (moeten) laten gaan, was het zijn eigen verantwoordelijkheid om deze in te halen. Verder heeft het college voorzien in een systeem van laagdrempelige bedrijfsopvang voor het geval een parkeercontroleur bij agressie betrokken is geraakt. Zonodig kan ook professionele psychologische hulp worden verkregen. Voor deze nazorg bestaat een protocol. In gevallen waarin dit niet of niet in volle omvang wordt gevolgd, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de betrokken controleur om zelf aan de bel te trekken.
3.3.2.
Er zijn onmiskenbare aanwijzingen dat betrokkene in de hier aan de orde zijnde periode gedrag vertoonde dat juist conflicten opwekte. Dit heeft geleid tot confrontaties met getergde burgers en collega's. Niet kan echter worden staande gehouden dat het college hierin onvoldoende heeft ingegrepen. Toen duidelijk was geworden dat betrokkene een probleem had, is hij in april 2010 aangemeld voor een traject bij het psychologisch bureau Skils. Ook is de toezichthouder op de boa's ingeschakeld. Uiteindelijk heeft het college betrokkene van de straat gehaald.
3.3.3.
Wat betreft het uitglijden bij gladheid, heeft het college gesteld dat de parkeercontroleurs in de hier aan de orde zijnde periode werden uitgerust met stevig en geprofileerd schoeisel, zoals ook bij de politie gebruikelijk. In geval van sneeuwval of ijzel werd de situatie van dag tot dag beoordeeld. Zonodig werden de arbeidstijden op straat ingekort of werd de controle geheel gestaakt. Een en ander is door betrokkene niet of onvoldoende weersproken. Dat in de zomer van 2010 aan de parkeercontroleurs een extra anti-slipvoorziening is aangeboden, de zogenoemde Yaktrax, kan niet worden opgevat als een erkenning dat voordien te weinig aan persoonlijke veiligheid werd gedaan. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat het hier ging om een betrekkelijk nieuw product, dat niet alleen is ingevoerd om de veiligheid te verhogen, maar ook om bij winterweer de controle op straat zo lang mogelijk te kunnen waarborgen.
3.3.4.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het college heeft aangetoond dat het zodanige maatregelen heeft getroffen als in dit geval uit hoofde van de zorgplicht mocht worden verlangd. Daarbij verdient opmerking dat de zorgplicht niet zo ver strekt dat ieder gevaar op voorhand moet worden uitgebannen. Het enkele feit dat een ongeval of ander incident heeft plaatsgevonden, betekent niet dat de zorgplicht is geschonden.
3.4.
Betrokkene heeft nog aangevoerd dat het college uit hoofde van goed werkgeverschap gehouden was een particuliere verzekering voor hem af te sluiten. Ook deze beroepsgrond faalt. Het college geeft aan de norm van goed werkgeverschap invulling door middel van de daarop toegespitste voorzieningen uit de ARG. Daarnaast gelden de vereisten die voortvloeien uit de zorgplicht. Met de keuze om niet ook nog voor een (aanvullende) verzekering zorg te dragen, is het college niet buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling getreden (CRvB 6 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1535).
3.5.
Het hoger beroep van betrokkene treft dus geen doel. Het bestreden besluit houdt in rechte stand.
3.6.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep van betrokkene alsnog ongegrond zal worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke

HD