ECLI:NL:CRVB:2015:820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
12-4219 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ZW-uitkering na beëindiging op basis van psychische klachten

In deze zaak gaat het om een appellant die als gieter/vormer werkzaam was en zich in 2009 ziek meldde vanuit de Werkloosheidswet (WW). De appellant ontving een Ziektewet (ZW) uitkering, die in 2011 werd beëindigd omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) oordeelde dat hij weer in staat was om te werken. De appellant betwistte deze beslissing en voerde aan dat hij door psychische klachten niet in staat was om zijn werk te hervatten. Hij overhandigde een rapport van psychiater R.J.H. Winter ter ondersteuning van zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft de appellant laten onderzoeken door psychiater P. Naarding, die concludeerde dat het zeer onwaarschijnlijk was dat de appellant in staat was zijn functie te vervullen vanwege de gestelde diagnose. De Raad oordeelde dat het Uwv de medische situatie van de appellant op de datum in geding had onderschat. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en herstelde de ZW-uitkering van de appellant, met toekenning van schadevergoeding en vergoeding voor eigen deskundigenonderzoek. De uitspraak is gedaan op 11 maart 2015.

Uitspraak

12/4219 ZW
Datum uitspraak: 11 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 juni 2012, 11/931 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Beukema hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2014. Appellant is verschenen bij gemachtigde Beukema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
Na de behandeling ter zitting is de Raad gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De Raad heeft het onderzoek heropend.
Dr. P. Naarding, psychiater, heeft op 26 september 2014 als deskundige rapport uitgebracht. Het Uwv heeft zijn zienswijze daarover naar voren gebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, voorheen werkzaam als gieter/vormer voor 40 uur per week, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet per 30 november 2009 ziek gemeld. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ontvangen ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 4 juli 2011 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten en is de ZW-uitkering per 4 juli 2011 beëindigd. Bij besluit van 27 juli 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juni 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich met deze uitspraak niet kunnen verenigen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij wegens psychische klachten niet in staat is om arbeid te verrichten heeft hij een rapport overgelegd van psychiater R.J.H. Winter van 17 december 2013.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting heeft de Raad aanleiding gevonden om appellant te laten onderzoeken door psychiater Naarding. In zijn rapport van
26 september 2014 is de deskundige tot de conclusie gekomen dat appellant lijdende is aan een somatoforme stoornis. Deze diagnose gold volgens Naarding ook op 4 juli 2011. Naarding acht het dan ook zeer onwaarschijnlijk dat appellant in staat was zijn functie van gieter/vormer voor 40 uur per week te verrichten.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er wordt op gewezen dat de deskundige in het uitgebrachte rapport aan de hand van de onderzoeksbevindingen en de gegevens van de behandelend sector gemotiveerd heeft uiteengezet het niet aannemelijk te achten dat appellant ten tijde in geding afgaande op de psychische problematiek zijn werk heeft kunnen hervatten. In reactie op het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geleverde commentaar heeft de deskundige nogmaals uiteengezet dat de getrokken conclusie was gebaseerd op de eigen anamnese en de inschatting van het psychisch en cognitief functioneren die door de psycholoog M. Schwenk in 2011 is gedaan.
4.3.
Gelet op het geheel aan onderzoeksbevindingen is in het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 27 oktober 2014 geleverde commentaar onvoldoende reden gelegen om de conclusie van de deskundige niet te volgen.
4.4.
Aldus is overtuigend komen vast te staan dat de medische situatie van appellant met ingang van 4 juli 2011 door het Uwv is onderschat. Hieruit vloeit voort dat het bestreden besluit een deugdelijke grondslag ontbeert. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. Tevens wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het besluit van 28 juni 2011 te herroepen, nu dit besluit berust op dezelfde ondeugdelijk gebleken grondslag. Uit dit oordeel vloeit voort dat de ZW-uitkering van appellant herleeft en dat hij op en na 4 juli 2011 in aanmerking komt voor een ongewijzigde voortzetting van deze uitkering.
4.5.
Appellant heeft op grond van artikel 8:73 van de Awb verzocht het Uwv te veroordelen in de schade die hij lijdt. Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente komt voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5. Er is aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op
€ 490,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 980,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, en op € 2.167,50 voor de kosten van het verslag van psychiater Winter, in totaal € 3.637,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juli 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 28 juni 2011;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 juli 2011;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als onder 4.5 van deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.637,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) P. Boer

TM