ECLI:NL:CRVB:2015:80
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens overschrijding van de vermogensgrens en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 18 november 2001 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda had eerder besloten om de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant in het bezit bleek te zijn van onroerend goed in Marokko, dat hij niet had gemeld. Dit onroerend goed had een getaxeerde waarde van € 125.910,-.
De Raad stelt vast dat de commissie bevoegd was om het besluit tot terugvordering te nemen. Appellant had zijn inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat hij eigenaar was van de woning in Marokko. De Raad oordeelt dat de commissie voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant eigenaar is van zowel de grond als de woning, en dat hij dit niet heeft gemeld. Hierdoor was het recht op bijstand over de periode van 18 november 2001 tot en met 31 december 2009 niet vast te stellen, en was appellant in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 mei 2011 te vermogend om recht op bijstand te hebben.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 januari 2015.