ECLI:NL:CRVB:2015:786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
14-1609 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-uitbetaalde sv-premies door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, vertegenwoordigd door mr. B. van Bekkum, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar verzoek om uitbetaling van sociale verzekeringspremies had afgewezen. De rechtbank had in haar uitspraak van 7 februari 2014, zaaknummer 12/1507, het beroep van appellante gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om de eerder niet uitbetaalde sv-premies alsnog uit te betalen. Het Uwv had geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 7 november 2014, waar ook andere zaken aan de orde kwamen, heeft het Uwv bevestigd dat de uitspraak van de rechtbank ook ten aanzien van andere betrokken werkgevers volledig zal worden uitgevoerd. De Raad heeft vervolgens ambtshalve de vraag onderzocht of appellante voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat, aangezien de rechtbank appellante in materieel opzicht volledig in het gelijk had gesteld en het Uwv had bevestigd dat de uitspraak zou worden uitgevoerd, er geen voldoende procesbelang meer was voor het hoger beroep.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/1609 CSV
Datum uitspraak: 13 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 februari 2014, 12/1507 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Bekkum hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 13/6035 ZW en 13/6036 ZW plaatsgehad op 7 november 2014, waar namens appellant zijn verschenen mrs. Van Bekkum en [naam]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Onzen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft vastgesteld dat het Uwv over aan haar uitbetaalde ziekengelden betreffende zes werknemers, die in de periode van 7 november 2005 tot en met
31 december 2006 ziek waren, geen premies sociale verzekeringen (sv-premies) heeft uitbetaald. In een e-mailbericht van 18 oktober 2011 heeft appellante het Uwv verzocht alsnog over te gaan tot uitbetaling van deze sv-premies.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2012 heeft het Uwv het verzoek van appellante afgewezen, voor zover het betreft de sv-premies van voor 18 oktober 2006.
1.3.
Bij besluit van 9 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 april 2012 ongegrond verklaard op de grond dat de vordering van appellante is verjaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 24 april 2012 herroepen, bepaald dat het Uwv alsnog dient over te gaan tot uitbetaling van de eerder niet uitbetaalde sv-premies en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Het Uwv heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
3. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij genoodzaakt is hoger beroep in te stellen, omdat deze procedure onderdeel uitmaakt van een tweetal proefprocedures die in overleg met het Uwv zijn gestart.
4.1.
De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Uit vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM7208), vloeit voort dat eerst sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar en het indienen van (hoger) beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
Ter zitting van de Raad heeft appellante desgevraagd te kennen gegeven dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak haar in materieel opzicht volledig in het gelijk heeft gesteld. Op grond van de beslissing van de rechtbank maakt appellante jegens het Uwv aanspraak op integrale uitbetaling van de eerder niet uitbetaalde sv-premies, zoals door haar verzocht. Nu het Uwv ter zitting heeft bevestigd dat de aangevallen uitspraak ook ten aanzien van de overige in de bij de rechtbank Limburg aanhangig gemaakte beroepsprocedure betrokken werkgevers volledig zal worden uitgevoerd, ontbreekt een voldoende procesbelang als onder 4.1 omschreven.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M. Crum

RB