ECLI:NL:CRVB:2015:785
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de afwijzing van haar verzoek om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid werd bevestigd. Appellante ontvangt sinds 15 november 2000 een WAO-uitkering, laatstelijk vastgesteld op 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. In 2010 verzocht zij om herziening van haar uitkering vanwege vermeende toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar dit verzoek werd afgewezen. Na een nieuwe aanvraag in 2011, waarin appellante stelde dat haar situatie was verslechterd door oogklachten, psychische klachten en suikerziekte, werd opnieuw een afwijzing door het Uwv vastgesteld. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren en dat appellante nog steeds in staat was om enkele uren per week te werken.
De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad bevestigde dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen en dat de eerdere besluiten van het Uwv terecht waren. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.