ECLI:NL:CRVB:2015:753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
12-3158 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering na aanvankelijke weigering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de toekenning van een WGA-uitkering aan een werknemer die aanvankelijk was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De werknemer, die sinds 1996 als teamlid bagage werkzaam was, had zich in 2007 ziek gemeld met diverse klachten. Het Uwv had in 2010 geoordeeld dat de werknemer niet arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar en aanvullende medische rapporten werd in 2012 alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de arbeidsongeschiktheid op 42% werd vastgesteld.

De appellante, de werkgever, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van de werknemer. De Raad heeft de argumenten van de werkgever beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de medische gegevens en rapporten van derden adequaat hebben meegenomen in hun beoordeling. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies medisch passend zijn en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 7 juli 2011 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 10 december 2012 ongegrond werd verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep, vastgesteld op € 1.225,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van uitkeringen.

Uitspraak

12/3158 WIA, 13/454 WIA
Datum uitspraak: 20 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 april 2012, 11/4025 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [plaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] (ex-werknemer, betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft K.W.J.M. Niesink hoger beroep ingesteld.
De derde belanghebbende, [betrokkene], ex-werknemer (betrokkene), heeft desgevraagd meegedeeld als partij aan het geding te willen deelnemen. Voorts heeft hij geen toestemming verleend zijn medische gegevens aan appellante ter kennisname te brengen.
Mr. A.J.G. Tazelaar, advocaat, heeft namens appellante aanvullende gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nieuw besluit van 10 december 2012 ingezonden.
Appellante heeft hierop haar zienswijze gegeven.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door Niesink en mr. Tazelaar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk. Tevens is betrokkene ter zitting verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was vanaf 1996 bij appellante werkzaam als teamlid bagage. Met ingang van 14 december 2007 heeft hij zich met diverse klachten ziek gemeld. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv betrokkene bij besluit van 10 december 2010 met ingang van 11 december 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van betrokkene. In dat verband heeft zij rapporten overgelegd van de Meergroep van 3 juni 2009 en van IWAL Instituten voor dyslexie (IWAL) van 14 januari 2010 en van
8 april 2011. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mede op grond van de overgelegde stukken geoordeeld dat bij betrokkene sprake is van dyslexie met benedengemiddelde woordkennis en verhoogde stressgevoeligheid als gevolg van slaapproblematiek. Daarom heeft hij enkele aanvullende beperkingen neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 april 2011. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een aantal nieuwe functies geselecteerd tot het vervullen waarvan betrokkene in staat is geacht. Bij besluit van
7 juli 2011 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
3. In beroep heeft appellante gesteld dat betrokkene ook beperkingen ondervindt als gevolg van dyscalculie en een rapport van registerarbeidsdeskundige T.C.W.J. Stokking van
30 augustus 2011 ingezonden.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in wat appellante naar voren heeft gebracht onvoldoende aanknopingspunten gezien om aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. Daartoe heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de Meergroep en het IWAL bij de beoordeling heeft betrokken en op grond daarvan een beperking heeft aangenomen voor begrijpend lezen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat in de door appellante overgelegde stukken geen dyscalculie is vastgesteld. Het Uwv heeft betrokkene hiervoor volgens de rechtbank terecht niet beperkt geacht. Verder heeft de rechtbank de medische geschiktheid voor de geselecteerde functies onderschreven en de arbeidskundige beoordeling voldoende zorgvuldig en inzichtelijk geacht.
5.1.
In hoger beroep heeft appellante de gronden van het beroep herhaald en ter onderbouwing van haar standpunt een rapport van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) van
10 september 2012 ingediend.
5.2.
Na een onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2012 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 november 2012 heeft het Uwv bij besluit van 10 december 2012 (bestreden besluit 2) aan betrokkene met ingang van 11 december 2012 (lees: 2010) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 42%. Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2010 gegrond verklaard.
5.3.
Met bestreden besluit 2 is niet geheel tegemoetgekomen aan het beroep van appellante. Daarom zal de Raad dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekken in de procedure in hoger beroep.
5.4.
Appellante heeft met betrekking tot bestreden besluit 2 herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van betrokkene. Tevens heeft appellante de geschiktheid van de geselecteerde functies bestreden. Het Uwv heeft bij rapporten van
29 juli 2014 en 12 augustus 2014 op de medische en arbeidskundige gronden gereageerd.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Aangezien het Uwv het standpunt als verwoord in bestreden besluit 1 heeft verlaten, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Bestreden besluit 1 wordt eveneens vernietigd, met vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.
6.2.
Omdat appellante zich evenmin met de inhoud van bestreden besluit 2 kan verenigen, ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of bestreden besluit 2 rechtens stand houdt.
6.3.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante haar standpunt dat de beperkingen van betrokkene zijn onderschat met name baseert op het rapport van het NIP. Overwogen wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van die informatie een aanvullende beperking heeft opgenomen op aspect 2.12.6 in de FML en daarmee rekening heeft gehouden met de door het NIP vastgestelde dyscalculie. Verder wordt de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 29 juli 2014 dat uit de aard van de vastgestelde beperkingen niet volgt dat voor betrokkene een beperking zou gelden voor herinneren, omdat geen sprake is van een ernstige hersenaandoening, niet onjuist geacht. Het Uwv heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat uit de beschikbare gegevens niet blijkt dat betrokkene beperkt is voor hoog handelingstempo noch voor ruimtelijk inzicht.
6.4.
Ten aanzien van de medische geschiktheid van de geselecteerde functies, waarbij het gaat om de functie van samensteller met sbc-code 264140, de functie van productiemedewerker industrie met sbc-code 111180 en de functie van snackbereider met sbc-code 111071, wordt als volgt geoordeeld.
6.5.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar toelichting van de geschiktheid van de geselecteerde functies ten onrechte heeft afgezien van een functiespecifieke toelichting. Overwogen wordt dat naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals ECLI:NL:CRVB:2008:BE9105, weliswaar alle signaleringen die in de geselecteerde functies voorkomen van een toereikende motivering moeten zijn voorzien, maar dat die toelichting niet steeds even uitgebreid hoeft te zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportages van 28 november 2012 en 12 augustus 2014 toegelicht dat in de geselecteerde functies geen intensief lees- of rekenwerk voorkomt, maar dat dit slechts eenvoudig en ondersteunend van aard is. In de beschikbare gegevens zijn geen aanknopingspunten om dit oordeel niet te volgen. Ook overigens wordt de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende overtuigend geacht.
6.6.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat de medische grondslag van bestreden besluit 2 juist is. Geen aanleiding bestaat om te oordelen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet.
7. Gelet op rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.6 ziet de Raad aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep. Deze worden vastgesteld op 2,5 x € 490,- = € 1.225,- (indiening aanvullende gronden, zienswijze en bijwonen zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 7 juli 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 december 2012 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van het hoger beroep tot een bedrag van € 1.225,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 302,- en € 466,- vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) W. de Braal

NK