In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de toekenning van een WGA-uitkering aan een werknemer die aanvankelijk was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De werknemer, die sinds 1996 als teamlid bagage werkzaam was, had zich in 2007 ziek gemeld met diverse klachten. Het Uwv had in 2010 geoordeeld dat de werknemer niet arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar en aanvullende medische rapporten werd in 2012 alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de arbeidsongeschiktheid op 42% werd vastgesteld.
De appellante, de werkgever, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van de werknemer. De Raad heeft de argumenten van de werkgever beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de medische gegevens en rapporten van derden adequaat hebben meegenomen in hun beoordeling. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies medisch passend zijn en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 7 juli 2011 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 10 december 2012 ongegrond werd verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep, vastgesteld op € 1.225,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van uitkeringen.