de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 september 2006, 05/1354 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 8 augustus 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek. Betrokkene is verschenen.
1.1. Betrokkene, werkzaam als bejaardenbezorgster, is in 1987 uitgevallen vanwege progressieve rugklachten. Zij heeft in 1987 en in 1989 een herniaoperatie ondergaan en in 1992 een spondylodese. In 2003 kon een reïntegratietraject niet starten vanwege borstkanker waarvoor zij chemokuren diende te ondergaan.
1.2. Bij besluit van 30 maart 2005 heeft appellant de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 31 mei 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.3. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder verwijzing naar haar uitspraken van 13 januari 2006 (LJN: AU9706 en AU9709) overwogen dat ook in het onderhavige geval bij de geautomatiseerde vergelijking van beoordelingspunten van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) met de daarmee overeenkomende punten van de functiebelasting markeringen ontbreken waar deze wel hadden moeten verschijnen. Het gaat om de situatie dat voor een beoordelingspunt van de FML de normaalwaarde geldt en de functie een bijzondere belasting kent op het overeenkomende punt van de functiebelasting. Daaruit vloeit volgens de rechtbank voort dat de geautomatiseerde vergelijking in dit geval onvoldoende zekerheid biedt of betrokkene op de punten die worden vergeleken geschikt is voor de geselecteerde functie. Voorts dient naar het oordeel van de rechtbank bij ieder niet-matchend beoordelingspunt te worden toegelicht of de geselecteerde functies ook op dat punt geschikt zijn.
2.3. Daarnaast heeft de rechtbank ten aanzien van de door appellant geselecteerde functie van statistisch analist (sbc-code 651030) opgemerkt dat deze functie niet geschikt is vanwege de gehanteerde opleidingseis en ervaringseis, omdat voor deze functie een HBO+-diploma vereist is en betrokkene slechts een HBO-opleiding, de kunstacademie, heeft afgerond en daarna geen opleidingen meer heeft gevolgd. Dat de eis van 5 jaar werkervaring gezien moet worden als een algemene werkervaringseis acht de rechtbank niet aannemelijk.
3. Appellant is in hoger beroep opgekomen tegen het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank en acht de passendheid van de bij de schatting in aanmerking genomen functies toereikend gemotiveerd. De functie van statistisch analist is volgens appellant wel geschikt voor betrokkene.
4.1. De Raad heeft, voor zover hier van belang, in zijn uitspraken van 12 oktober 2006 (LJN: AY9971 e.v.) blijk gegeven van het oordeel dat met de naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS aangebrachte systeemaanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals deze zijn beschreven in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, in voldoende mate zijn opgeheven.
4.2. De Raad heeft het genoegzaam aannemelijk geacht dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde, welke zich doorgaans zullen kunnen voordoen indien hij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting worden gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde, alle onderkent en signaleert.
4.3. De rechtbank kan aldus niet worden gevolgd in haar oordeel dat de meest fundamentele bedenkingen die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 tegen het CBBS heeft geformuleerd, ook nog gelden voor de nieuwe release van het CBBS.
4.4. Wel heeft de rechtbank, gelet op hetgeen de Raad dienaangaande heeft overwogen en geoordeeld in zijn uitspraken van 12 oktober 2006, terecht overwogen dat de arbeidsdeskundige niet zonder motivering door het systeem aangebrachte signaleringen “M” mocht omzetten in een “G”. In deze uitspraken van de Raad is overwogen dat alle signaleringen voorzien dienen te worden van een afzonderlijke toelichting waaruit blijkt waarom de betreffende functies toch als passend kunnen worden aangemerkt, waarbij tevens geldt dat in voorkomende gevallen, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts nodig zal zijn. Overigens behoeft een motivering niet steeds even uitgebreid te zijn.
4.5. In de rapportage van 27 november 2006 heeft de bezwaararbeidsdeskundige Van Rhee de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in het licht van voormelde uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 besproken. Alle in die functies voorkomende signaleringen zijn alsnog van een – naar het oordeel van de Raad toereikende – toelichting voorzien.
4.6. Ten aanzien van de functie statistisch analist is namens appellant naar voren gebracht dat als opleidingseis geldt HBO mét diploma en niet een HBO+-diploma. Omdat betrokkene de kunstacademie heeft voltooid heeft zij een HBO-diploma. Indien de kandidaat in staat is tot het volgen van een interne (statistiek) opleiding is dat voldoende. Daarbij heeft de werkgever met de werkervaringseis vaardigheidseisen en geen beroepsinhoudelijke eisen gesteld. Een ieder met 5 jaar beroepservaring en een HBO-diploma voldoet aan de gestelde eis.
De Raad kan deze uitleg volgen en acht het standpunt van appellant dat deze functie passend is niet onjuist. Overigens zou het vervallen van de hier bedoelde functie niet leiden tot een andere mate van arbeidsongeschiktheid.
4.7. In hetgeen overigens door betrokkene in verweer en ter zitting is aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.8. Dat het bestreden besluit eerst is voorzien van een deugdelijke onderbouwing nadat de beslissing op bezwaar was genomen leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank terecht, zij het op andere gronden dan door de rechtbank gebezigd, het bestreden besluit heeft vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), geheel in stand kunnen worden gelaten.
5. Van op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad niet gebleken.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij opdracht is gegeven tot het nemen van een nieuw besluit;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, met dien verstande dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2008.