In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de functie-indeling van betrokkene, die sinds 15 november 2002 in dienst is van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen haar functie-indeling en de daarbij behorende salarisschaal. De Raad oordeelde dat de eerdere functie-indeling onjuist was en dat appellant bevoegd was om deze te herstellen, ook al had betrokkene alleen bezwaar gemaakt tegen de inschaling. De Raad oordeelde dat de indeling van betrokkene in de functie van managementondersteuner niet houdbaar was, omdat deze in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Betrokkene had zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, omdat haar collega's in een vergelijkbare functie anders waren ingedeeld en een hogere salarisschaal hadden. De Raad oordeelde dat betrokkene op 1 juli 2011 in dezelfde functie als haar collega K moest worden ingedeeld, met de bijbehorende salarisschaal.
Daarnaast oordeelde de Raad dat de rechtbank ten onrechte niet was ingegaan op de beroepsgrond van betrokkene dat appellant een dwangsom had verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De Raad stelde vast dat appellant de beslistermijn had overschreden en dat betrokkene recht had op de maximale dwangsom van € 1.260,-. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze niet was ingegaan op de dwangsom en bevestigde de uitspraak voor het overige. Appellant werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 980,-.