ECLI:NL:CRVB:2015:713
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en recht op uitkering op basis van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die tot 1 februari 2010 als schoonmaker werkte, had zich op 25 mei 2010 ziek gemeld met psychische klachten en ontving vanaf dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 23 mei 2012 geen recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die appellant in staat achtten om bepaalde functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was en dat zijn klachten waren onderschat. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt brieven overgelegd van i-psy. Het Uwv heeft in reactie hierop rapporten overgelegd van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv appellant terecht in staat heeft geacht tot het verrichten van de in het kader van de Wet WIA geduide functies. De rechtbank had voldoende aandacht besteed aan het medisch onderzoek en het bestreden besluit was deugdelijk gemotiveerd. De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkeringen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.