ECLI:NL:CRVB:2015:710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
13-1814 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie voor zorg op grond van de AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant had in februari 2009 bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd, waarbij hij aangaf Persoonlijke Verzorging (PV) nodig te hebben. CIZ heeft in een besluit van 21 april 2009 een indicatie gegeven voor Activerende Begeleiding (AB) en Ondersteunende Begeleiding (OB), maar appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat CIZ onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de leerbaarheid van appellant.

In het hoger beroep heeft appellant betoogd dat het nadere onderzoek van CIZ niet zorgvuldig is geweest en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn verstandelijke beperkingen. CIZ heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat de informatie van de maatschappelijk werker van Bartiméus voldoende basis biedt voor hun conclusies. De Raad heeft nadere informatie ingewonnen bij Bartiméus en vastgesteld dat appellant in het verleden trainingen heeft gevolgd gericht op het vergroten van zijn zelfredzaamheid, maar dat hij vaak niet op afspraken verscheen en niet alle trainingen heeft afgerond.

De Raad heeft geconcludeerd dat de informatie van de maatschappelijk werker en het rapport van PACT in lijn liggen en dat appellant in staat kan worden geacht om zijn zelfredzaamheid te vergroten, mits hij daartoe wordt aangemoedigd. Het verzoek van appellant om benoeming van een onafhankelijke deskundige is afgewezen, omdat de Raad zich voldoende voorgelicht achtte om tot een oordeel te komen. De beroepsgronden van appellant zijn verworpen en de aangevallen uitspraak is bevestigd, evenals de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

13/1814 AWBZ
Datum uitspraak: 11 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
28 februari 2013, 12/1357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. U. Ugur, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013, waar mr. Ugur is verschenen namens appellant en mr. J.E. Koedood en T. Hoolsema zijn verschenen namens CIZ. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om nader onderzoek te doen en de Stichting Bartiméus (Bartiméus) vragen te stellen.
De Raad heeft op 19 november 2013 vragen gesteld aan Bartiméus. Op 5 maart 2014 heeft Bartiméus deze vragen beantwoord.
Partijen hebben hierop gereageerd, CIZ op 6 mei 2014 en appellant op 12 juni en
20 november 2014.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ugur. CIZ is vertegenwoordigd door mr. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van het volgende.
1.1.
Appellant heeft in februari 2009 bij CIZ een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd. Op zijn aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij Persoonlijke Verzorging (PV) nodig heeft. Deze zorg heeft hij nodig bij het wassen, scheren, aan- en uitkleden en eten.
1.2.
CIZ heeft in een besluit van 21 april 2009 een indicatie gegeven voor Activerende Begeleiding (AB) en Ondersteunende Begeleiding (OB). Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. CIZ heeft in een besluit van 8 oktober 2009 het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft appellant beroep ingediend bij de rechtbank Almelo. Daarna heeft CIZ op 24 februari en 23 maart 2011 herziene besluiten op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellant deels gegrond en deels ongegrond wordt verklaard. De rechtbank heeft in een uitspraak van 2 november 2011 de beroepen van appellant tegen de besluiten van 8 oktober 2009, 24 februari 2011 en 23 maart 2011 gegrond verklaard en die besluiten vernietigd, omdat CIZ volgens de rechtbank zonder voldoende onderzoek had aangenomen dat appellant leerbaar en daarmee behandelbaar is.
1.3.
CIZ heeft daarna het besluit van 30 november 2011 genomen. In dat besluit heeft CIZ het volgende geïndiceerd:
- OB algemeen, klasse 2, van 21 april 2009 tot en met 21 oktober 2009;
- AB algemeen, klasse 1, van 21 april 2009 tot en met 21 oktober 2009;
- Begeleiding Individueel (BI), klasse 1, van 22 oktober 2009 tot en met 21 april 2014;
- Behandeling Individueel, van 22 februari 2011 tot en met 21 mei 2011.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat CIZ na de uitspraak van de rechtbank Almelo voldoende onderzoek heeft gedaan naar de leerbaarheid van appellant. Op grond van dat onderzoek heeft CIZ mogen concluderen dat er voor appellant behandelmogelijkheden zijn.
3.1.
In het hoger beroepschrift heeft appellant bestreden dat het nadere onderzoek van CIZ zorgvuldig is geweest. CIZ heeft het onderzoek namelijk beperkt tot een gesprek met een maatschappelijk werker van Bartiméus, die niet geverifieerde uitlatingen heeft gedaan. Deze maatschappelijk werker heeft gerefereerd aan behandelingen van appellant, maar het is niet duidelijk hoe de gegeven informatie is te relateren aan enige behandeling of behandelaar. Appellant heeft met deze maatschappelijk werker al lange tijd geen contact meer. Verder heeft CIZ nagelaten nader onderzoek te doen naar de verstandelijke beperkingen van appellant. Deze verstandelijke beperkingen staan in de weg aan de leerbaarheid van appellant. CIZ heeft daar geen rekening mee gehouden. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt overgelegd een rapport van een psychologisch onderzoek, van 24 april 2012, uitgebracht door Psychodiagnostiek en Advies Centrum Twente (PACT). Ten slotte verzoekt appellant vergoeding van de door hem geleden schade.
3.2.
CIZ heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft een nader rapport van zijn medisch adviseur van 18 juni 2013 overgelegd. CIZ mocht afgaan op de informatie van de maatschappelijk werker van Bartiméus. Uit deze informatie blijkt dat de maatschappelijk werker zich heeft gebaseerd op informatie van verschillende behandelaren en dus niet alleen is afgegaan op haar eigen beeld van appellant. Bovendien blijkt uit het feit dat de maatschappelijk werker nog op 5 april 2011 over appellant een behandelplan heeft opgesteld, dat zij de actuele situatie van appellant kent. Uit de informatie van de maatschappelijk werker blijkt dat appellant niet uitbehandeld is en dat behandeling zijn zelfredzaamheid zal vergroten. De door appellant overgelegde informatie van PACT onderstreept de visie van CIZ. Daaruit blijkt namelijk dat de sociale redzaamheid van appellant gering is, maar dat de bereidheid om die uit te breiden er niet is. Ook blijkt uit de informatie van PACT dat Bartiméus een cursus wil aanbieden waarmee de zelfredzaamheid wordt vergroot, maar dat appellant deze cursus niet wil volgen.
4. De Raad heeft nadere informatie ingewonnen bij Bartiméus en gevraagd of appellant een behandeling heeft gehad en als dat zo is, welke behandeling dat is geweest. Ook heeft de Raad vragen gesteld over het verloop en de effecten van een eventuele behandeling. Op deze vragen heeft de maatschappelijke werker op 5 maart 2014 het volgende geantwoord. Appellant heeft een lange hulpverleningsgeschiedenis bij Bartiméus, die is geëindigd op 13 juni 2013. Hij heeft trainingen gevolgd, gericht op de vergroting van de zelfredzaamheid. Appellant begon enthousiast aan de trainingen, maar kwam daarna vaak niet op afspraken, heeft niet alle trainingen afgerond en einddoelen bereikt. Het effect van de trainingen werd teniet gedaan omdat het systeem de zorg overnam. Na afsluiting van de behandeling bij Bartiméus was appellant in staat om zelfstandig met zijn I-phone overweg te kunnen, routes te lopen met een taststok, gebruik te maken van openbaar vervoer, huishoudelijke taken te verrichten en een computer te gebruiken. Tijdens de behandelingen is gebleken dat appellant leerbaar is op het gebied van zelfredzaamheid.
5.1.
In reactie op de informatie van Bartiméus heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het feit dat weer dezelfde maatschappelijke werker informatie heeft gegeven. Omdat appellant al voorzag dat dit zou gebeuren had hij zijn machtiging beperkt tot het inwinnen van informatie bij een orthopedagoog of GZ-psycholoog. Een maatschappelijk werker is niet toegerust om dergelijke informatie te geven. Volgens het beleid van CIZ mag alleen een specialist dergelijke informatie geven. In het bijzonder zou de beoordeling van de verstandelijke beperkingen van appellant door een psychiater moeten plaatsvinden. De maatschappelijk werker maakt niet inzichtelijk waarop zij de conclusie baseert dat appellant leerbaar is. Het is niet aan een maatschappelijk werker om te beoordelen of het niet nakomen van afspraken ligt in de lijn der verwachting bij een verstandelijke beperking. De informatie van de maatschappelijk werker moet buiten beschouwing worden gelaten en een onafhankelijke deskundige zou moeten adviseren.
5.2.
CIZ heeft naar voren gebracht in de nadere informatie van Bartiméus een bevestiging te zien van zijn standpunt.
6. De Raad overweegt het volgende.
6.1.
Niet valt in te zien waarom de informatie van de maatschappelijk werker over de feitelijke gang van zaken bij de behandelingen niet kan worden meegewogen in het oordeel. Uit het relaas van de maatschappelijk werker blijkt dat appellant met trainingen begint en vaak weer daarmee stopt en dat hij in staat was om handelingen te leren, zoals het verrichten van huishoudelijk werk en gebruik maken van openbaar vervoer.
6.2.
Uit het rapport van PACT blijkt dat appellant niet volhardend is in het oplossen van obstakels en snel gefrustreerd raakt. Hij heeft weinig prestatiedrang en stelt zich afhankelijk op. Er is sprake van lichte zwakzinnigheid. Appellant heeft sterke visuele en cognitieve beperkingen. Hij heeft een lage frustratietolerantie, een zwakke impulsregulatie en een sterk regressieve manier van coping, communicatie en sociaalgericht gedrag. De sociale redzaamheid is gering en de bereidheid om dat uit te breiden is er niet. Appellant ziet zijn vrouw als iemand die het moet compenseren voor hem. Appellant heeft de neiging om zijn doelen op langere termijn niet te verwezenlijken, omdat hij snel obstakels waarneemt en daarom van zijn doelen afziet. Het is daarom belangrijk om er bewust van te zijn dat appellant dit gedragskenmerk heeft en om hem te blijven stimuleren en aanmoedigen, zodat zijn zelfstandigheid in de toekomst wordt vergroot.
6.3.
De informatie van de maatschappelijk werker van Bartiméus en van PACT liggen in dezelfde lijn. Ook uit het rapport van PACT blijkt dat appellant in staat kan worden geacht om te leren zijn zelfredzaamheid te vergroten. Van belang is wel dat hij daartoe steeds wordt aangemoedigd. Denkbaar is overigens dat de geïndiceerde BI voor dergelijke stimulatie wordt ingezet. De benoeming door de Raad van een deskundige is gelet op artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht een discretionaire bevoegdheid. Gelet op de nadere informatie van Bartiméus en het rapport van PACT acht de Raad zich voldoende voorgelicht om zonder onderzoek door een deskundige tot een oordeel te komen. Het verzoek om benoeming van een onafhankelijke deskundige wordt daarom afgewezen.
6.4.
Wat hiervoor is overwogen houdt in dat de beroepsgronden van appellant niet slagen. De aangevallen uitspraak wordt dus bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt volgt uit artikel 8:73 eerste lid, van de Awb dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen. De (hiervoor niet benoemde) beroepsgronden van appellant die zien op een indicatie voor een zorgzwaartepakket (zzp) laat de Raad buiten bespreking omdat deze beroepszaak niet over de indicatie voor een zzp gaat.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) D. van Wijk

NK