In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant had in februari 2009 bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd, waarbij hij aangaf Persoonlijke Verzorging (PV) nodig te hebben. CIZ heeft in een besluit van 21 april 2009 een indicatie gegeven voor Activerende Begeleiding (AB) en Ondersteunende Begeleiding (OB), maar appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat CIZ onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de leerbaarheid van appellant.
In het hoger beroep heeft appellant betoogd dat het nadere onderzoek van CIZ niet zorgvuldig is geweest en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn verstandelijke beperkingen. CIZ heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat de informatie van de maatschappelijk werker van Bartiméus voldoende basis biedt voor hun conclusies. De Raad heeft nadere informatie ingewonnen bij Bartiméus en vastgesteld dat appellant in het verleden trainingen heeft gevolgd gericht op het vergroten van zijn zelfredzaamheid, maar dat hij vaak niet op afspraken verscheen en niet alle trainingen heeft afgerond.
De Raad heeft geconcludeerd dat de informatie van de maatschappelijk werker en het rapport van PACT in lijn liggen en dat appellant in staat kan worden geacht om zijn zelfredzaamheid te vergroten, mits hij daartoe wordt aangemoedigd. Het verzoek van appellant om benoeming van een onafhankelijke deskundige is afgewezen, omdat de Raad zich voldoende voorgelicht achtte om tot een oordeel te komen. De beroepsgronden van appellant zijn verworpen en de aangevallen uitspraak is bevestigd, evenals de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.