ECLI:NL:CRVB:2015:698
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herzieningsverzoek inzake AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1947, had in 2011 een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend, waarbij hij aangaf samen te wonen met een persoon genaamd K. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) kende hem een AOW-pensioen voor gehuwden toe, maar verklaarde later een herzieningsverzoek van de appellant niet-ontvankelijk. De appellant betwistte in hoger beroep dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, zoals de Svb stelde. Hij voerde aan dat hij als kostganger bij K woonde en dat er geen wederzijdse zorg of financiële verstrengeling was.
De Raad oordeelde dat de Svb het herzieningsverzoek terecht had afgewezen. De Raad stelde vast dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, waaronder het delen van huishoudelijke taken en kosten. De Raad benadrukte dat de feitelijke situatie bepalend is voor de beoordeling van de gezamenlijke huishouding, ongeacht de classificatie door de Duitse fiscus. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.