ECLI:NL:CRVB:2015:687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
14-1086 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van bijzondere bijstand en de vraag naar noodzakelijke kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die zij stelt te maken in verband met haar woning. Het college van burgemeester en wethouders van Pekela heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de kosten noodzakelijke kosten zijn die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 35 van de WWB. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 21 maart 2012, waarin eerder bijzondere bijstand was toegekend, in rechte onaantastbaar is geworden. Appellante heeft verzocht om herziening van de woonkostentoeslag, maar de Raad oordeelt dat de door appellante aangevoerde kosten van aflossing van leningen geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1086 WWB
Datum uitspraak: 10 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
15 januari 2014, 13/927 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Pekela (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G.H. van der Kolk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.P. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellante beschikt over een eigen woning.
1.2.
Bij besluit van 21 maart 2012 heeft het college aan appellante over de periode van
1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een woonkostentoeslag tot een bedrag van € 145,- per maand.
1.3.
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college aan appellante bijzondere bijstand toegekend voor de verbetering van haar eigen woning in de vorm van een renteloze lening. Daarbij heeft het college onder meer als voorwaarde gesteld dat appellante ook een lening dient af te sluiten bij de Volkskredietbank (VKB).
1.4.
Op 9 november 2012 heeft appellante, voor zover hier van belang, verzocht om herziening van de woonkostentoeslag.
1.5.
Bij besluit van 22 februari 2013 heeft het college het verzoek om herziening afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 12 juli 2013 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 21 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 12 juli 2013 ingetrokken en het bezwaar tegen het besluit van
22 februari 2013 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat bij de berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag rentelasten van aan de woning gebonden leningen wel als woonkosten in aanmerking worden genomen, maar dat de kosten van aflossing op dergelijke leningen niet als woonkosten worden aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak voor zover hier van belang heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder meer op de grond dat niet is komen vast te staan dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand wenst, noodzakelijke kosten zijn die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de WWB.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het besluit van 21 maart 2012 in rechte onaantastbaar is geworden. Het verzoek van appellante van 9 november 2012 strekt ertoe dat het college terugkomt van dit eerdere besluit.
4.2.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid zijn eerdere besluit handhaaft, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een oorspronkelijk besluit. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, is voor inhoudelijke toetsing geen plaats.
4.3.
Ter ondersteuning van haar verzoek heeft appellante aangevoerd dat de hoogte van de eerder toegekende woonkostentoeslag niet toereikend is, omdat haar maandelijkse woonkosten zijn toegenomen met de kosten van aflossing van de renteloze lening van de gemeente en de lening van de VKB, zoals bedoeld in 1.3. Deze grond slaagt niet. De door appellante genoemde kosten van de aflossing van leningen betreft het voldoen van schulden. Deze kosten kunnen in het concrete geval op zichzelf beschouwd als nieuwe gegevens worden aangemerkt, maar zijn geen gegevens die van belang kunnen zijn voor het eerdere besluit, zoals bedoeld in 4.2. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB staat in beginsel aan bijstandsverlening voor schulden in de weg. Het college was niet bevoegd om appellante met toepassing van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB niettemin voor deze schulden bijstand te verlenen. Van zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB is volgens de Raad geen sprake. De omstandigheid dat appellante na het besluit van 21 maart 2012 schulden heeft gemaakt, is derhalve niet van belang voor de besluitvorming ter zake van de bepaling van de hoogte van de toeslag. Derhalve is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.5.
Een bestuursorgaan kan ervoor kiezen om zich bij de behandeling van een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit niet te beperken tot beantwoording van de vraag of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die een terugkomen van het eerder genomen besluit rechtvaardigen. De bestuursrechter dient dan echter het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en F. Hoogendijk en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) O.P.L. Hovens

HD