ECLI:NL:CRVB:2015:659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
13-5414 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim door herhaalde loonbeslagen en overtreding van ziekteverzuimregels

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de appellant, een ambtenaar bij de Belastingdienst, disciplinair ontslag is opgelegd. De appellant was sinds 1 oktober 2008 in dienst en had te maken met meerdere loonbeslagen en overtredingen van ziekteverzuimregels. De staatssecretaris van Financiën had hoge eisen gesteld aan de integriteit van ambtenaren, vooral met betrekking tot hun fiscale verplichtingen. De appellant had herhaaldelijk loonbeslagen op zijn salaris, wat leidde tot een waarschuwing en uiteindelijk tot de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld, gezien de ernst van het plichtsverzuim en het feit dat de appellant niet transparant was over zijn financiële situatie. De Raad bevestigde dat het plichtsverzuim aan de appellant kon worden toegerekend, ondanks zijn beroep op psychische nood. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 augustus 2013, 11/3118 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Pieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2015. Partijen zijn, zoals van tevoren bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 oktober 2008 in dienst bij de Belastingdienst, laatstelijk als supervisor bij het onderdeel Belastingtelefoon.
1.2.
Bij brief van 2 maart 2009 is appellant een waarschuwing gegeven vanwege een loonbeslag dat op 10 februari 2009 op zijn salaris was gelegd.
1.3.
Bij besluit van 7 december 2009 is appellant de disciplinaire maatregel van vermindering van het recht op de jaarlijkse vakantie met 16 uur opgelegd vanwege een op 24 september 2009 gelegd loonbeslag.
1.4.
Na afwezigheid wegens ziekte vanaf 24 juni 2010 is appellant op advies van de bedrijfsarts op 15 en 16 september 2010 gestart met zijn re-integratie, waarna appellant zonder bericht niet meer op het werk is verschenen. Pogingen van de leidinggevende om appellant telefonisch of schriftelijk te bereiken hebben tot niets geleid. Bij een huisbezoek op 11 oktober 2010 was appellant niet thuis en gaf zijn vriendin aan niet te weten waar hij was.
1.5.
Bij brief van 29 september 2010 is appellant in kennis gesteld van het voornemen om hem wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag op te leggen met een proeftijd van twee jaar vanwege een derde loonbeslag gelegd op 3 juni 2010.
1.6.
Medio september 2010 en oktober 2010 zijn opnieuw loonbeslagen gelegd op het salaris van appellant.
1.7.
Bij brief van 9 november 2010 is appellant in kennis gesteld van het gewijzigd voornemen om hem thans de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen.
1.8.
Bij besluit van 9 december 2010 is appellant disciplinair ontslag opgelegd op grond van de artikelen 50, eerste lid, 80 en 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Aan het ontslag is ten grondslag gelegd dat appellant zich aan zeer ernstig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Appellant wordt verweten dat wederom loonbeslag is gelegd op zijn salaris ter zake van achterstallige betalingen van zorgpremies ten bedrage van € 136,72 per maand. De achterstand bedraagt ten minste zes maanden. Dit is een derde loonbeslag in een tijdsbestek van minder dan 1,5 jaar. Voorts is op 22 september 2010 op verzoek van de Dienst uitvoering onderwijs loonbeslag gelegd en heeft de Ontvanger Belastingdienst Noord/kantoor Leeuwarden op 11 oktober 2010 een vordering ingediend wegens een achterstallige belastingschuld. Appellant heeft zich voorts niet gehouden aan de voorschriften zoals deze gelden bij ziekte. Hij heeft zich zonder bericht van verhindering niet gehouden aan de afspraak voor het (telefonisch) spreekuur met de bedrijfsarts op 24 september 2010 en is sinds 16 september 2010 onbereikbaar voor zijn leidinggevende.
1.9.
Naar aanleiding van het beroep van appellant op psychische nood heeft de staatssecretaris bij de behandeling van het bezwaar de verzekeringsarts / medisch-adviseur mr. drs. G.J. Kruithof (verzekeringsarts) verzocht appellant te onderzoeken. De verzekeringsarts heeft geen rapportage aan de staatssecretaris uitgebracht, omdat hij er van uitging dat appellant zich op zijn blokkeringsrecht beriep. In beroep is het rapport van de verzekeringsarts alsnog in geding gebracht.
1.10.
Bij besluit van 9 november 2011 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het besluit van 9 december 2010 na gemaakt bezwaar gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat niet aannemelijk is geworden dat dit plichtsverzuim hem niet kan worden verweten.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Vast staat dat binnen een tijdsbestek van twee jaar vijf loonbeslagen zijn gelegd op het salaris van appellant. Een van deze loonbeslagen betrof bovendien een achterstallige belastingschuld.
3.2.
Voorts staat vast dat appellant zonder bericht na 15 en 16 september 2010 niet meer is verschenen op zijn werkplek en zich niet meer bereikbaar heeft gehouden voor zijn leidinggevende. Hij heeft zich niet gehouden aan een telefonische afspraak met de bedrijfsarts op 24 september 2010 en is niet verschenen op een gesprek met zijn leidinggevende op
27 september 2010. Andere pogingen van zijn leidinggevende om met appellant in contact te komen zijn mislukt.
3.3.
De herhaalde loonbeslagen, het overtreden van ziekteverzuimregels en het niet nakomen van re-integratieverplichtingen levert ernstig plichtsverzuim op. De staatssecretaris heeft appellant daarbij kunnen aanrekenen dat hij niet transparant is geweest over zijn financiële situatie en zich onvoldoende heeft ingespannen om de loonbeslagen af te wenden. Zo heeft appellant geen gebruik gemaakt van de door de Belastingdienst aangeboden mogelijkheid om een renteloze lening te sluiten teneinde zijn financiële situatie op orde te krijgen en heeft hij geen gebruik gemaakt van de door de Belastingdienst geboden mogelijkheid om met behoud van salaris tijdelijk een stap terug te doen qua werkzaamheden, teneinde ruimte te creëren om zijn zaken te regelen.
3.4.
Appellant heeft onder verwijzing naar de rapportage van de behandelend psycholoog van appellant van 15 december 2010 en de door de huisarts op 26 januari 2011 verstrekte informatie betoogd dat het verweten plichtsverzuim hem niet of in verminderde mate valt toe te rekenen. De psycholoog heeft over de periode van 25 augustus 2010 tot en met 6 oktober 2010 gerapporteerd dat bij appellant sprake was van een hoog klachtenniveau en matig ernstige depressiviteit. De huisarts heeft eveneens melding gemaakt van depressieve klachten. Uit de door de verzekeringsarts opgemaakte rapportage van 17 maart 2012 volgt dat het klachtenpatroon van appellant wisselend van intensiteit was en van december 2009 tot
6/7 oktober 2010 min of meer stabiel was. Vanaf 7 oktober 2010 tot eind december 2010 was er sprake van een toename van depressieve klachten nadat de behandeling door zijn psycholoog was stopgezet en na een incident met zijn vriendin rond 7 oktober 2010. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat over de periode december 2009 tot 6/7 oktober 2010 sprake was van een toestandsbeeld van dien aard dat appellant in staat was te achten om zijn gedrag aan te passen dan wel ter zake van zijn financiële problemen adequate hulp van buitenaf in te roepen. De door de psycholoog en huisarts verstrekte informatie, noch de rapportage van de verzekeringsarts bevatten aanknopingspunten dat appellant in de periode waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden op enig moment de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag niet heeft kunnen inzien en niet overeenkomstig dat inzicht naar heeft kunnen handelen. Nu het plichtsverzuim aan appellant is toe te rekenen, mocht de staatssecretaris gebruik maken van zijn bevoegdheid om appellant een disciplinaire maatregel op te leggen.
3.5.
De Raad is van oordeel dat de staatssecretaris, met het oog op het aanzien en de geloofwaardigheid van de Belastingdienst, terecht hoge eisen stelt aan de integriteit van ambtenaren van de Belastingdienst, in het bijzonder als het gaat om het nakomen van hun fiscale verplichtingen. Gemeten aan deze hoge eisen acht de Raad het plichtsverzuim van een zodanige ernst dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig is te achten. Dat het ontslag nadelige gevolgen heeft voor de financiële situatie waarin appellant reeds verkeerde, kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen.
3.6.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en M.T. Boerlage en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2015.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD