In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant, die beperkingen ondervindt door een rugaandoening, had verzocht om hulp bij het huishouden met terugwerkende kracht vanaf 22 oktober 2008. Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad had echter vastgesteld dat appellant pas vanaf 31 mei 2011 in aanmerking kwam voor deze hulp. De Raad had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin het college was opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Na de tussenuitspraak heeft het college gereageerd, maar de Raad oordeelde dat het college het gebrek niet had hersteld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant over de periode van 22 oktober 2008 tot 31 mei 2011 beperkingen ondervond die gecompenseerd moesten worden. De Raad heeft daarom het besluit van het college vernietigd en bepaald dat appellant recht heeft op hulp bij het huishouden voor 3,5 uur per week over de betreffende periode. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.695,- bedragen, en moet het college het betaalde griffierecht van € 478,- vergoeden.