ECLI:NL:CRVB:2014:2923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
12-3256 WMO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over ingangsdatum toekenning hulp bij het huishouden en herstel gebrek in de motivering

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 27 augustus 2014, wordt de ingangsdatum van de toekenning van hulp bij het huishouden voor appellant besproken. Appellant had eerder, op 22 oktober 2008, een aanvraag ingediend voor deze voorziening, maar het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad had de ingangsdatum vastgesteld op 31 mei 2011. De Raad oordeelt dat het college ten onrechte deze latere datum heeft gekozen en dat er onvoldoende is gekeken naar de medische beperkingen van appellant in de periode voorafgaand aan deze datum. De Raad verwijst naar een onderzoeksrapport van de medisch adviseur J. Kampschreur, waarin wordt gesteld dat appellant al eerder, vanaf 7 november 2007, in aanmerking had moeten komen voor hulp bij het huishouden vanwege zijn rugaandoening. De rechtbank Haarlem had in haar eerdere uitspraak niet onderkend dat het college de ingangsdatum niet deugdelijk had gemotiveerd, wat leidt tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad geeft het college de opdracht om binnen acht weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zodat er een finale beslechting van het geschil kan plaatsvinden.

Uitspraak

12/3256 WMO-T
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
1 mei 2012, 11/416 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. de Miranda, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Voor appellant is verschenen mr. De Miranda. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.P. Homan.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld om te onderzoeken of in de onderhavige zaak een schikking mogelijk is.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 16 juli 2014, waar de zaak gevoegd is behandeld met de zaak met registratienummer 13/6502 WMO. Voor appellant is verschenen mr. De Miranda. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
C.M. Valkering. In de zaak 13/6502 WMO is afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreide weergave van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Bij besluit van 14 december 2011 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hulp bij het huishouden toegekend voor 3,5 uur per week voor de periode van 31 mei 2011 tot en met
30 mei 2012. Aan dat besluit heeft het college een onderzoeksrapport van J. Kampschreur, medisch adviseur, van 14 juli 2011 ten grondslag gelegd. De ingangsdatum is vastgesteld op 31 mei 2011, omdat het college eerst op dat moment medisch onderzoek heeft kunnen doen en heeft kunnen vaststellen dat appellant beperkingen heeft die op grond van de Wmo gecompenseerd dienen te worden.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover in dit geschil van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college niet eerder dan bij gelegenheid van de keuring op 31 mei 2011 heeft kunnen vaststellen dat appellant in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, aangevoerd dat de hulp bij het huishouden vanaf 22 oktober 2008, de datum van zijn aanvraag voor deze voorziening, had moeten worden toegekend. Appellant heeft tevens verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade tot een bedrag van in totaal
€ 4.553,01.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naar het oordeel van de Raad heeft het college ten onrechte de ingangsdatum voor de hulp bij het huishouden vastgesteld op 31 mei 2011 en ten onrechte niet beoordeeld of appellant in verband met zijn beperkingen ook in de voorafgaande periode met ingang van de datum van zijn aanvraag, 22 oktober 2008, in aanmerking diende te komen voor hulp bij het huishouden. Voor dat oordeel is van belang dat van een medisch adviseur mag worden verwacht dat hij aan de hand van medische gegevens een inschatting kan maken van in het verleden ondervonden medische beperkingen en, of appellant in verband met die beperkingen in staat kon worden geacht huishoudelijke taken te verrichten. De Raad wijst hierbij op het onderzoeksrapport waarin staat dat appellant als gevolg van een rugaandoening langdurige beperkingen heeft waardoor zware belasting niet mogelijk is en appellant in verband met beperkingen als gevolg van rugklachten reeds over de periode van 7 november 2007 tot en met 6 februari 2008 in aanmerking is gebracht voor hulp bij het huishouden. Dit betekent dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
4.2.
Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding het college opdracht te geven het in rechtsoverweging 4.1 geformuleerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M.P. Ketting

HD