ECLI:NL:CRVB:2015:550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
14-1539 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Limburg inzake schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in zorgindicatieprocedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat de redelijke termijn in de bestuurlijke en rechterlijke fase van de procedures was overschreden, maar dat er geen sprake was van extra spanning en frustratie in de tweede en derde procedure. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat per bezwaarzaak een vergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn toegekend moest worden. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank dat de overschrijding van de redelijke termijn in de tweede en derde procedure niet leidde tot extra spanning en frustratie, aangezien deze procedures in het verlengde lagen van de eerste procedure. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de afdoening van de bezwaarschriften door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) gelijktijdig was verlopen en dat de behandeling van de beroepen in de drie procedures ook gelijktijdig had plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen van appellante niet slaagden en bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

14/1539 BESLU, 14/1540 BESLU, 14/1541 BESLU, 14/1542 BESLU
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van
6 februari 2014, 12/1366 en 12/1367 (aangevallen uitspraak I) en 12/1362 en 12/1363 (aangevallen uitspraak II)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Staat der Nederlanden, de minister van Veiligheid en Justitie (Staat)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.E. Bol hoger beroep ingesteld.
De Staat en CIZ hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Bol. CIZ heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen. De Staat is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
De rechtbank heeft in drie afzonderlijke uitspraken van 28 september 2012 met de nummers 10/1232, 10/1233 en 10/1234 beslist op drie beroepen van appellante tegen besluiten op bezwaar van CIZ.
1.1.1.
In de uitspraak van 28 september 2012 met nummer 10/1232 (eerste procedure) heeft de rechtbank beslist op het beroep van appellante tegen een besluit op bezwaar van CIZ van
9 augustus 2010 en een nader besluit op bezwaar van CIZ van 26 januari 2012. Bij die besluiten op bezwaar heeft CIZ beslist op de bezwaren van appellante tegen de besluiten van CIZ van 16 januari 2007 en 27 maart 2007, waarin CIZ appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) heeft geïndiceerd voor een aantal zorgfuncties. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Dit hoger beroep is bij de Raad bekend onder nummer 12/5998 AWBZ.
1.1.2.
In de uitspraak van 28 september 2012 met nummer 10/1233 (tweede procedure) heeft de rechtbank beslist op het beroep van appellante tegen een tweede besluit op bezwaar van CIZ van 9 augustus 2010 en een nader besluit op bezwaar van CIZ van 6 februari 2012. Bij deze besluiten op bezwaar heeft CIZ beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van CIZ van 29 mei 2007 (lees: 31 mei 2007), waarin CIZ appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de AWBZ heeft geïndiceerd voor een aantal zorgfuncties. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Dit hoger beroep is bij de Raad bekend onder nummer 12/5999 AWBZ.
1.1.3.
In de uitspraak van 28 september 2012 met nummer 10/1234 (derde procedure) heeft de rechtbank beslist op het beroep van appellante tegen een besluit op bezwaar van CIZ van
12 augustus 2010 en een nader besluit op bezwaar van CIZ van 6 februari 2012. Bij die besluiten heeft CIZ beslist op de bezwaren van appellante tegen de besluiten van CIZ van
24 juni 2008 en 28 juli 2008, waarin CIZ appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de AWBZ heeft geïndiceerd voor een aantal zorgfuncties. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Dit hoger beroep is bij de Raad bekend onder nummer 12/6000 AWBZ.
1.1.4.
In de uitspraken genoemd in 1.1.1, 1.1.2 en 1.1.3 heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek wordt heropend. Dit is gebeurd onder de nummers 12/1362 tot en met 12/1367. De reden van die heropening was de voorbereiding van nadere uitspraken over het verzoek van appellante om schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
1.2.
Bij uitspraak van 24 december 2013, met nummers 12/1364 en 12/1365, heeft de rechtbank Limburg, met bepalingen omtrent de proceskosten, CIZ en de Staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan appellante ter hoogte van € 3.500,- onderscheidenlijk € 1.000,-, wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke en in de rechterlijke fase van de eerste procedure. Tegen deze uitspraak heeft appellante geen hoger beroep ingesteld.
2. Bij aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de tweede procedure afgewezen. Bij aangevallen uitspraak II heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de derde procedure afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank in beide uitspraken, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 19 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6796, overwogen dat voor de bepaling van de redelijke termijn de tijd die gemoeid is geweest met een poging tot het oplossen van het geschil door middel van mediation, niet moet worden meegerekend. Ook met aftrek van die tijd is in beide zaken de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke fase als in de rechterlijke fase overschreden. De rechtbank heeft verder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 6 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9987, overwogen dat de eerste, tweede en derde procedure betrekking hebben op achtereenvolgende, op elkaar aansluitende, aanspraken van appellante op zorg in het kader van de AWBZ. Daarmee liggen de tweede en derde procedure in het verlengde van de eerste procedure. De rechtbank heeft in CIZ en de Staat in de eerste procedure, waarin het bezwaarschrift eerder is ingediend dan in de tweede procedure, al veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan appellante vanwege overschrijding van de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke fase als in de rechterlijke fase. Ofschoon in alle drie de procedures de ontvangst van de bezwaarschriften niet gelijktijdig was, is de afdoening van die bezwaarschriften door CIZ gelijktijdig, dan wel nagenoeg gelijktijdig, verlopen. Daarnaast heeft in de rechterlijke fase de behandeling van de beroepen in de drie procedures gelijktijdig plaatsgevonden. Onder die omstandigheden is van extra spanning en frustratie in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase van de tweede en derde procedure geen sprake. Met betrekking tot de tweede en de derde procedure kan dan ook worden volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is geschonden.
3. In hoger beroep heeft appellante gesteld zich niet te kunnen verenigen met het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van extra spanning en frustratie in de tweede en derde procedure in zowel de bestuurlijke fase als de rechterlijke fase. Appellante is van mening dat de uitspraak van de Raad van 19 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6796, waarnaar de rechtbank heeft verwezen, niet ziet op de nu aan de orde zijnde situatie waarbij verschillende bezwaarprocedures lopen bij CIZ. Appellante handhaaft haar standpunt dat per bezwaarzaak een vergoeding toegekend moet worden voor de overschrijding van de redelijke termijn.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de redelijke termijn in alle drie de procedures is overschreden. Ook niet is in geschil de mate waarin de redelijke termijn in de desbetreffende procedures is overschreden. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in de tweede en derde procedure zowel in de bestuurlijke fase als in de rechterlijke fase geen sprake is geweest van extra spanning en frustratie.
4.2.
In zijn uitspraken van 30 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2125 en 4 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM4034, heeft de Raad, in zaken die betrekking hadden op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in meerdere procedures, die alle betrekking hadden op hetzelfde onderwerp, beslist dat overschrijding van de redelijke termijn in de tweede en/of volgende procedure(s) niet tot een hogere schadevergoeding diende te leiden. Van extra spanning en frustratie was daarom geen sprake. Deze rechtspraak is herhaald in de uitspraak van de Raad van 6 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9987, waarnaar de rechtbank heeft verwezen.
4.3.
De grond dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar - tussen partijen gedane - uitspraak van de Raad van 19 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6796, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht en uitsluitend naar deze uitspraak verwezen ter bepaling van de - in hoger beroep niet meer in geschil zijnde - lengte van de overschrijding van de redelijke termijn en ter onderbouwing van haar oordeel dat voor de bepaling van de redelijke termijn de tijd die gemoeid is geweest met een poging tot het oplossen van het geschil door middel van mediation, niet moet worden meegerekend.
4.4.
De rechtbank heeft met haar in 1.2. genoemde uitspraak van 24 december 2013 het verzoek om schadevergoeding in de procedure met het oudste bezwaarschrift en daarmee de langst lopende procedure en de langste overschrijding van de redelijke termijn toegewezen. De start van de redelijke termijn in de tweede en derde procedure is gelegen na de start van de redelijke termijn in de eerste procedure, terwijl de redelijke termijn in alle drie de procedures is geëindigd met de uitspraken van de rechtbank van 28 september 2012. De overschrijding van de redelijke termijn in de tweede en de derde procedure valt daarmee binnen overschrijding van de redelijke termijn in de eerste procedure.
4.5.
De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak I en aangevallen uitspraak II terecht overwogen dat de eerste en de tweede procedure, respectievelijk de eerste, tweede en derde procedure betrekking hebben op achtereenvolgende, op elkaar aansluitende, aanspraken van appellante op zorg in het kader van de AWBZ. De tweede en derde procedure liggen daarmee in het verlengde van de eerste procedure. Verder heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat, ofschoon in alle drie de procedures de ontvangst van de bezwaarschriften niet gelijktijdig was, de afdoening van die bezwaarschriften door CIZ gelijktijdig, dan wel nagenoeg gelijktijdig, te weten met twee besluiten op bezwaar van 9 augustus 2010 en een besluit op bezwaar van
12 augustus 2010, is verlopen. Daarnaast heeft in de rechterlijke fase de behandeling van de beroepen in de drie procedures gelijktijdig plaatsgevonden, resulterend in drie uitspraken van dezelfde datum. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat van extra spanning en frustratie in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase van de tweede en derde procedure geen sprake is en dat daarom in die procedures kan worden volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is geschonden.
4.6.
Hetgeen in overwogen in 4.1 tot en met 4.5 houdt in dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak I en de aangevallen uitspraak II.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) V. van Rij

NK