ECLI:NL:CRVB:2015:52

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
12-3005 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag WIA-uitkering en beoordeling van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag voor een WIA-uitkering door appellant, die eerder op 20 februari 2008 was afgewezen. Appellant had zich op 1 mei 2006 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. De afwijzing van de WIA-aanvraag was gebaseerd op de conclusie dat appellant per 28 april 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een eerdere afwijzing heeft appellant op 26 april 2011 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op grond van het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, zoals vereist door artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze zaak geoordeeld dat het Uwv niet alleen had moeten kijken naar nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, maar ook had moeten beoordelen of appellant rechten ontleent aan artikel 43a van de WAO. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv deze beoordeling heeft verzuimd en heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, vooral na eerdere afwijzingen.

De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, met M. Crum als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2015.

Uitspraak

12/3005 WIA-T
Datum uitspraak: 16 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 april 2012, 12/53 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.P.W.A. Bink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2014. Appellant is daar, zoals tevoren was bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft tot en met 13 april 2006 gewerkt als visfileerder en ontving daarna een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 1 mei 2006 heeft hij zich ziek gemeld in verband met psychische klachten. Bij besluit van 20 februari 2008 is appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd op de grond dat hij per 28 april 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt een theoretische schatting ten grondslag die gebaseerd is op medisch en arbeidskundig onderzoek. Appellant heeft tegen het besluit van 20 februari 2008 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 22 juli 2008 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 26 april 2011 heeft appellant opnieuw een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Hij heeft daarbij vermeld dat hij sinds 2 februari 2007 arbeidsongeschikt is wegens psychische problemen.
1.3.
Op de aanvraag van 26 april 2011 is bij besluit van 12 mei 2011 afwijzend beslist op de aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ontleende grond dat appellant bij zijn aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld die tot het oordeel kunnen leiden dat het besluit van 20 februari 2008 onjuist is.
1.4.
Tegen het besluit van 12 mei 2011 heeft appellant bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft appellant zijn aanvraag onderbouwd met diverse (medische) stukken. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 1 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Voor de motivering van het bestreden besluit is verwezen naar een rapport van bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter van 29 november 2011.
2. Tegen het bestreden besluit heeft appellant beroep ingesteld. Dit beroep heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de vraag aan de orde is of appellant nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld en dat daarvan geen sprake is. De door appellant in de bezwaarfase aangedragen gegevens bevatten naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, nu deze gegevens betrekking hebben op de toestand van appellant in 2011. De in de beroepsfase door appellant overgelegde nadere stukken kunnen volgens de rechtbank niet bij de beoordeling worden betrokken. In dit verband is verwezen naar de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR5244).
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit, dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
3.2.
In de uitspraak van 14 januari 2015 is verder uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv moeten worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
3.3.
Zoals onder 3.1 is overwogen, moet de aanvraag van appellant naar zijn strekking worden beoordeeld. In zijn aanvraag van 26 april 2011 heeft appellant vermeld dat hij sinds
2 februari 2007 arbeidsongeschikt is. In de bezwaarfase zijn medische stukken overgelegd, waaruit blijkt dat appellant van 22 maart tot 13 april 2011 opgenomen is geweest in verband met een psychotische decompensatie met paranoïde waanideeën. Appellants aanvraag moet daarom niet alleen worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag, die zowel ziet op de in het besluit van 20 februari 2008 genoemde datum 28 april 2008 als op de toekomst, maar ook als een Amber-melding.
3.4.
Het Uwv heeft uitsluitend beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van zijn besluit van
20 februari 2008. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht en op juiste gronden geoordeeld dat wat appellant heeft vermeld bij zijn aanvraag van 26 april 2011 en naar voren heeft gebracht in de bezwaarfase, niet is aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
3.5.
Gezien het onder 3.3 overwogene, kan in deze zaak echter niet worden volstaan met de beantwoording van de vraag of appellant (tijdig) nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld. Het Uwv heeft in de eerste plaats verzuimd te beoordelen of appellant rechten ontleent aan artikel 43a van de WAO. Dit moet alsnog gebeuren. Indien dit niet leidt tot toekenning van een uitkering, moet het Uwv bovendien alsnog beoordelen of er op grond van de onder punt 3.1 genoemde uitspraak van de Raad aanleiding is de eerdere weigering aan appellant te blijven tegenwerpen.
3.6.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdracht te geven de in rechtsoverweging 3.5 geformuleerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M. Crum
nk