Uitspraak
.Voor appellant is verschenen mr. De Jongh. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.H. Molema.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend op basis van de Wet werk en bijstand, maar deze aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek. De reden voor de afwijzing was dat de appellant onvoldoende informatie had verstrekt om aan te tonen dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De appellant had verklaard dat hij leefde van investeringen en een lening van € 100.000,-, maar kon geen sluitende bewijsstukken overleggen die zijn financiële situatie onderbouwden.
Tijdens de zitting op 13 januari 2015 heeft de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, betoogd dat hij wel degelijk voldoende informatie had overgelegd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag voorafgaand aan de aanvraag. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat deze duidelijkheid moet verschaffen over zijn financiële situatie. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur op goede gronden had vastgesteld dat de appellant onvoldoende informatie had verstrekt, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van objectieve en verifieerbare gegevens bij aanvragen om bijstand. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.