ECLI:NL:CRVB:2015:4981

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
13/3713 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering en de toepassing van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar loongerelateerde WGA-uitkering door het Uwv. De zaak betreft de vraag of het Uwv de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering correct heeft vastgesteld. Appellante was eerder werkzaam als [naam functie] bij [werkgever] en is sinds 7 december 2009 arbeidsongeschikt. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar deze beëindigd per 20 juni 2012. Appellante was van mening dat de duur van de uitkering onjuist was vastgesteld, omdat het Uwv de gehele periode van haar WW-uitkering in mindering had gebracht op de loongerelateerde WGA-uitkering. De Raad heeft overwogen dat het Uwv de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering op goede gronden heeft vastgesteld, waarbij de volledige WW-uitkering in mindering is gebracht. De Raad bevestigt dat artikel 59 van de Wet WIA geen onderscheid maakt tussen gehele of gedeeltelijke werkloosheid. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3713 WIA
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
11 juni 2013, 13/893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 13/3709 WIA, 13/3711 ZW en
13/3712 WW, plaatsgevonden op 10 december 2014. Bij die gelegenheid heeft appellante verzocht om wraking van de behandelend rechters, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. Bij uitspraak van 23 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:905 heeft de Raad dit verzoek afgewezen.
Nadat een verzoek om uitstel van de voortgezette mondelinge behandeling van de hoger beroepen op 20 mei 2015 was afgewezen, heeft appellante opnieuw verzocht om wraking van de behandelend rechters. Bij uitspraak van 20 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2517 is ook dit verzoek afgewezen.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 11 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar vader [naam vader] . Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als [naam functie] bij [werkgever] . Op
7 december 2009 is zij uitgevallen voor deze werkzaamheden. Bij besluit van 15 december 2011 is appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 5 december 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de einddatum is bepaald op 9 mei 2012. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 31 juli 2012 heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard, voor zover het de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering betreft en de einddatum van die uitkering bepaald op 19 juni 2012.
1.2.
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante beëindigd per 20 juni 2012 en haar per dezelfde datum een
WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.3.
Bij besluit van 22 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de loongerelateerde
WGA-uitkering terecht en op goede gronden beëindigd per 20 juni 2012 en haar per die datum een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
3. Appellante kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Volgens appellante heeft het Uwv de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering onjuist vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 59, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering drie maanden is. De uitkeringsduur wordt verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van de drie kalenderjaren overstijgt, met dien verstande dat de totale uitkeringsduur maximaal 38 maanden bedraagt. Artikel 59, derde lid, van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat de duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd met de duur van de ontvangen loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), indien de verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd, uitsluitend verzekerd was als gevolg van het van toepassing zijn van de in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, c, d, e of f bedoelde situaties.
4.2.
Het Uwv heeft de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering, met toepassing van artikel 59, eerste lid, van de Wet WIA, bepaald op in totaal 21 maanden. Appellante is van mening dat het Uwv ten onrechte de gehele periode waarover zij WW-uitkering heeft ontvangen daarop in mindering heeft gebracht. Volgens appellante dienen de periodes waarover zij een gedeeltelijke WW-uitkering heeft ontvangen pro rata in mindering te worden gebracht op de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 30 september 2009, ECLI:NL: CRVB:2009:BJ9225, overwogen dat artikel 59, derde lid, van de Wet WIA geen onderscheid maakt tussen gehele of gedeeltelijke werkloosheid. Nu in verband met het verrichten van werkzaamheden geen sprake is geweest van een gehele beëindiging van het recht op WW-uitkering, heeft het Uwv op goede gronden de gehele duur van de ontvangen WW-uitkering in mindering gebracht op de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering. Het gaat daarbij in totaal om 316
WW-uitkeringsdagen.
4.4.
Het Uwv heeft het aantal WW-uitkeringsdagen berekend aan de hand van in rechte vaststaande besluiten. Hetgeen appellante daartegen heeft aangevoerd kan in deze procedure niet meer aan de orde komen.
4.5.
Uitgaande van een uitkeringsduur van 21 maanden waarop 316 WW-uitkeringsdagen in mindering moeten worden gebracht heeft het Uwv de einddatum van de loongerelateerde WGA-uitkering op goede gronden bepaald op 19 juni 2012.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) V. van Rij

UM